Wet afschaffing nertsenhouderij niet in strijd met het mensenrechtenverdrag

16 december 2016

De wet die vanaf 1 januari 2024 de pelsdierhouderij verbiedt, is niet in strijd met het mensenrechtenverdrag. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. Volgens de Hoge Raad is er sprake van een redelijk evenwicht tussen de bescherming van de fundamentele rechten van de nertsenhouders en het algemeen belang dat door de wet wordt gediend. De Hoge Raad laat daarom de eerdere uitspraak van het hof in stand.

In 2013 is een wet aangenomen die vanaf 1 januari 2024 de pelsdierhouderij verbiedt. Deze wet treft de nertsenhouders in hun bedrijfsuitoefening. De overheid gaat ervan uit dat de nertsenhouders in de tussenliggende overgangsperiode de investeringen die zij in hun bedrijf hebben gedaan kunnen terugverdienen. De nertsenhouders zijn het daar niet mee eens: volgens hen beperkt het verbod op uitbreiding en overdracht van hun bedrijven de bedrijfsuitoefening tijdens de overgangsperiode en biedt de overgangsperiode daardoor geen redelijke compensatie.

De nertsenhouders willen daarom dat de wet buiten toepassing wordt gelaten. Zij beroepen zich op de bescherming van het eigendomsrecht in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hun vorderingen zijn afgewezen (ECLI:NL:GHDHA:2015:3025) door het gerechtshof Den Haag.

In de cassatieprocedure voor de Hoge Raad staat de vraag centraal of artikel 1 van het Eerste Protocol ook bescherming biedt tegen verlies van toekomstige inkomsten. Dat is volgens de Hoge Raad – in overeenstemming met het advies van de advocaat-generaal – niet het geval. De rechter mag op grond van artikel 94 Grondwet een wet buiten toepassing laten indien deze in strijd is met een bindend verdrag. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat het verdrag slechts bestaande eigendomsrechten beschermt, en niet de mogelijkheid om in de toekomst eigendom te verwerven.

De wet bevat voorschriften die een regulering inhouden van de bestaande eigendomsrechten van de nertsenhouders. Dat is volgens artikel 1 van het Eerste Protocol toelaatbaar indien een redelijk evenwicht is getroffen tussen de bescherming van de fundamentele rechten van de nertsenhouders en het algemeen belang dat door de wet wordt gediend. De Hoge Raad laat het oordeel van het gerechtshof Den Haag in stand dat in dit geval sprake is van zo’n redelijk evenwicht. De Hoge Raad is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat het hof Den Haag voldoende heeft gemotiveerd dat de nertsenhouders gedurende de overgangsperiode hun investeringen kunnen terugverdienen. Hiermee is het oordeel van het gerechtshof definitief geworden.

Uitspraak

ECLI:NL:HR:2016:2888