Ontneming van ruim 1,5 miljoen euro in zaak Baybaşin blijft in stand

30 oktober 2018

De uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch in de ontnemingszaak tegen Baybaşin waarbij een ontnemingsmaatregel van ruim 1,5 miljoen euro werd opgelegd, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag beslist.

Baybaşin werd in 2002 in de strafzaak tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens onder andere het medeplegen van moord en pogingen tot uitlokking daartoe, het medeplegen van gijzeling en het als bestuurder deelnemen aan een criminele organisatie. Een aanvraag tot herziening van deze veroordeling is op 17 april 2018 door de Hoge Raad afgewezen.

De ontnemingszaak betreft wederrechtelijk voordeel dat Baybaşin in de jaren ’90 zou hebben verkregen. Het gerechtshof in Den Bosch wees in zijn uitspraak van 30 juni 2017 een te ontnemen bedrag van € 1.587.470 toe. Dit bedrag betrof het voordeel verkregen uit een afpersingszaak. De zaak had betrekking op een nieuwbouwproject in Turkije waarbij een hoog geldbedrag was uitgeleend aan iemand. Die persoon kon na enige tijd niet meer aan de rentebetalingen voldoen, waarna hij – zo heeft het hof geoordeeld – werd afgeperst.

Baybaşin heeft tegen deze beslissing van het hof cassatie ingesteld. In cassatie wordt onder meer geklaagd over de berekening van het te ontnemen bedrag en, kort gezegd, de motivering van de ontnemingsmaatregel door het Hof, in het bijzonder waar het gaat om het gebruik van de verklaringen van de persoon die het geldbedrag had geleend. De verdediging van Baybaşin stelt onvoldoende in staat te zijn gesteld zelf deze getuige te ondervragen. Er zou dan ook in strijd gehandeld zijn met het zogenoemde ondervragingsrecht.

De Hoge Raad oordeelt dat deze cassatieklacht niet leidt tot vernietiging van de uitspraak. Het Hof heeft de aanwijzingen dat Baybaşin ook betrokken is geweest bij de afpersing, ontleend aan de verklaringen van de getuige en vastgesteld dat de verdediging van Baybaşin zowel mondeling als schriftelijk daadwerkelijk vragen aan deze getuige heeft kunnen stellen en ook heeft gesteld. Het oordeel van het Hof dat het ondervragingsrecht niet is geschonden en dat de verklaringen van de getuige kunnen worden gebruikt voor de oplegging van de ontnemingsmaatregel, is naar het oordeel van de Hoge Raad niet onjuist en ook voldoende gemotiveerd.

Ook de overige cassatieklachten leiden niet tot vernietiging van de uitspraak. De uitspraak blijft dan ook in stand.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2018:2023