Zaak beleggingsfraude Pura Vida moet deels over
De veroordeling van één verdachte wegens grootschalige beleggingsfraude in de zogenoemde Pura Vida-zaak blijft niet in stand. Die zaak moet op het punt van het door het gerechtshof bewezenverklaarde medeplegen van oplichting over. De veroordeling van een medeverdachte blijft wel in stand en is daarmee definitief. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
Het gerechtshof stelde vast dat de twee verdachten aan particuliere beleggers de mogelijkheid boden een obligatieovereenkomst aan te gaan met Pura Vida ten behoeve van de bouw van het project Cabo Caletas in Costa Rica. Met de opbrengst van de obligatieleningen zouden vijf villa’s worden gerealiseerd. Door de verkoop van de villa’s aan het einde van de looptijd zou een fors rendement behaald worden. Uiteindelijk hebben 80 mensen grote geldbedragen ingelegd. De ontwikkeling van de vijf villa’s is echter nooit van de grond gekomen. Verdachten hebben het overgrote deel van de ingelegde gelden besteed aan andere (privé)doeleinden dan de realisatie van het project. Het gerechtshof legde wegens het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift gevangenisstraffen op van 15 en 12 maanden. Beide verdachten gingen in cassatie.
De advocaat van één van de verdachten heeft klachten naar voren gebracht over onder meer de afwijzing door het gerechtshof van het verzoek om een getuige te horen. De Hoge Raad oordeelt dat deze klacht gegrond is omdat het Hof de afwijzing van het verzoek niet voldoende heeft gemotiveerd. De zaak wordt daarom teruggewezen naar het gerechtshof om op het punt van de oplichting en de strafoplegging opnieuw te worden behandeld.
De advocaat van de andere verdachte klaagt onder meer over het bewijs voor de bewezenverklaarde oplichting. De Hoge Raad oordeelt dat zijn klachten ongegrond zijn. Dit betekent dat de veroordeling wegens oplichting en valsheid in geschrift definitief is. Vanwege de duur van de procedure wordt de uiteindelijke straf in deze zaak elf maanden en een week gevangenisstraf.