Conclusie A-G: rechtsvraag proefprocedures massaal bezwaar box 3-heffing te beperkt
Op 31 december 2018 heeft advocaat-generaal Ettema conclusies uitgebracht in vijf zaken over de vermogensrendementsheffing in de inkomstenbelasting (box 3), waaronder proefprocedures in het kader van het massale bezwaar van spaarders tegen box 3. In de vijf procedures, die gaan over de jaren 2013 en 2014, staat de vraag centraal of de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi op het niveau van de regelgeving in strijd is met het eigendomsrecht dat beschermd wordt door artikel 1, Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP).
De Hoge Raad heeft voor eerdere jaren al uitgesproken dat het forfaitaire stelsel van box 3 niet in strijd is met artikel 1 EP. Dat stelsel komt volgens de Hoge Raad slechts dan in strijd met artikel 1 EP indien zou komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporige zware last.
De A-G komt tot de slotsom dat de rechtsvraag die in de proefprocedures aan de Hoge Raad wordt voorgelegd, te beperkt is geformuleerd om bevestigend te kunnen worden beantwoord. Schending van het eigendomsrecht komt volgens haar pas in beeld als het destijds door de wetgever veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar is op het totale box 3-vermogen (dus niet alleen op risicoarme beleggingen, maar bijvoorbeeld ook op onroerende zaken en aandelen). Het enkele feit dat 4% rendement op spaarsaldi structureel niet wordt gehaald, is volgens haar niet voldoende voor constatering van een schending van het eigendomsrecht. Zij adviseert de Hoge Raad dan ook de cassatieberoepen van de spaarders te verwerpen.
Voor het geval de rechtsvraag ruimer mag worden opgevat (Is de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met artikel 1 EP?), gaat de A-G in een gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies uitgebreid in op de haalbaarheidstoets en de ‘buitensporige zware last’-toets. De A-G meent dat de drie zaken waarover het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dan moeten worden verwezen naar een ander gerechtshof voor een nieuw onderzoek naar de vraag of 4% rendement (niet meer) haalbaar is. Volgens de A-G moet worden gekeken naar het nominale rendement dat gemiddeld over de gehele box 3-linie, dus voor alle mogelijke vormen van sparen en beleggen, onafhankelijk van het risico, over een lange reeks van jaren bezien zijn behaald. Voor de twee (proef)procedures die het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep heeft behandeld, is verwijzing niet nodig. Dit hof heeft de ruimere rechtsvraag bevestigend beantwoord en dat oordeel is om technische redenen in cassatie onaantastbaar. In de twee proefprocedures die voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zijn gevoerd, heeft de A-G geen conclusies uitgebracht. In die twee zaken is de tijdigheid van de motivering van het beroep in cassatie aan de orde. Het is aan de Hoge Raad een oordeel te vellen over de ontvankelijkheid van de cassatieberoepen.
In de jaren die in de proefprocedures aan de orde zijn (2013 en 2014) leidt het (eventuele) oordeel dat de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met artikel 1 EP er volgens de A-G niet toe dat de rechter de box 3-heffing teruggeeft. Het is haars inziens aan de wetgever om rechtsherstel te bieden. De wetgever heeft het forfaitaire stelsel per 1 januari 2017 aangepast. Of dat aangepaste stelsel al dan niet in strijd is met artikel 1 EP dient aan de orde te komen in een procedure over het belastingjaar 2017 of later.
De Hoge Raad zal naar verwachting binnen enkele maanden uitspraak doen in deze zaken.
Een conclusie is een onafhankelijk rechtsgeleerd advies aan de Hoge Raad. De Hoge Raad is vrij dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal is lid van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie onder leiding van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.
Uitspraken
ECLI:NL:PHR:2018:1438
ECLI:NL:PHR:2018:1439
ECLI:NL:PHR:2018:1440
ECLI:NL:PHR:2018:1441
ECLI:NL:PHR:2018:1442