Hoge Raad geeft antwoord op prejudiciële vragen over tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen in consumentenzaken
De Hoge Raad heeft vandaag antwoord gegeven op prejudiciële vragen over de tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen in consumentenzaken. De prejudiciële vragen gaan over de rol van de rechter als toestemming wordt gevraagd om een arbitraal vonnis tegen een consument ten uitvoer te leggen. Moet de rechter dan – ook zonder dat de consument daarom vraagt – beoordelen of is voldaan aan bepaalde regels die consumenten beschermen?
Arbitrage
De zaak
In deze zaak heeft Stichting Intermaris de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam toestemming gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat is gewezen tussen haar en een consument. De voorzieningenrechter heeft vervolgens aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld die, kort gezegd, aan de orde stellen of de rechter bij een dergelijk verzoek verplicht is ambtshalve (zonder dat de consument het hem heeft gevraagd) te beoordelen of is voldaan aan bepaalde regels van consumentenrecht. Een belangrijk deel van die regels is Europees.
Een prejudiciële vraag is een vraag van een rechtbank of gerechtshof aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het moet gaan om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die bij een rechtbank of hof in behandeling is en die van belang zijn voor de beslissing in een groot aantal andere zaken.
Uitspraak Hoge Raad
De uitspraak van de Hoge Raad houdt kort samengevat het volgende in.
De voorzieningenrechter die een verzoek om toestemming tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in een consumentenzaak beoordeelt, is verplicht om ambtshalve (zonder dat de consument het hem heeft gevraagd) na te gaan of:
(i) het arbitragebeding oneerlijk is in de zin van het Europese consumentenrecht;
(ii) een beding op grond waarvan de vordering tegen de consument in het arbitrale vonnis is toegewezen oneerlijk is in de zin van het Europese consumentenrecht;
(iii) het arbitragebeding de consument een termijn gunt van ten minste een maand nadat de wederpartij zich op het arbitragebeding heeft beroepen om er alsnog voor te kiezen dat het geschil aan de overheidsrechter wordt voorgelegd; en of
(iv) de consument daadwerkelijk de in het arbitragebeding opgenomen termijn van ten minste een maand is gegund.
De voorzieningenrechter moet zelf onderzoek doen als dat voor de ambtshalve beoordeling nodig is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opvragen van bepaalde stukken of het vragen om een toelichting door de verzoeker of de consument. Indien aannemelijk is dat een van de hiervoor onder (i)-(ii) genoemde gevallen zich voordoet of indien aannemelijk is dat een van de onder (iii)-(iv) genoemde gevallen zich niet voordoet, moet de voorzieningenrechter in beginsel de toestemming weigeren. Dat betekent dat het arbitrale vonnis niet tegen de consument ten uitvoer kan worden gelegd.
De voorzieningenrechter is niet verplicht om ambtshalve (zonder dat de consument het hem heeft gevraagd) na te gaan of de schuldeiser voldoende heeft gesteld voor toewijzing van de gevorderde incassokosten en andere daarvoor geldende regels heeft nageleefd.
Hoe verder
De voorzieningenrechter zal de zaak nu voortzetten en in zijn uitspraak rekening houden met de antwoorden van de Hoge Raad. Ook andere rechters die in vergelijkbare zaken moeten beslissen, zullen de antwoorden van de Hoge Raad daarbij betrekken.