Geen schending van openbaarheid bij beperkte toegang gerechtsgebouw i.v.m. coronamaatregelen
Er is geen sprake van schending van de openbaarheid van zittingen en uitspraken bij de beperktere toegang van het gerechtsgebouw voor publiek n.a.v. de coronamaatregelen. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
De zaak
De rechtbank Noord-Holland verklaarde in april 2020 de uitlevering van een persoon aan Zwitserland toelaatbaar. Ten tijde van het behandelen van het verzoek was het gerechtsgebouw gesloten voor publiek. Tegen de beslissing van de rechtbank werd door de advocaat van de uit te leveren persoon cassatie ingesteld.
Cassatie(middelen)
De advocaat vraagt de Hoge Raad de beslissing van de rechtbank te vernietigen. Hij klaagt dat de behandeling van het uitleveringsverzoek en de uitspraak van de rechtbank niet in het openbaar hebben plaatsgevonden omdat de toegankelijkheid van het gerechtsgebouw was beperkt als gevolg van de corona-maatregelen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad heeft de vraag of de zaak al dan niet in het openbaar is behandeld in meer algemene zin beantwoord. Zijn uitspraak geldt dan ook niet alleen voor uitleveringszaken, maar ook voor openbare zittingen in strafzaken. Hij heeft daarbij ook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens betrokken.
De Hoge Raad stelt vast dat de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen vanaf 17 maart 2020 in verband met de coronamaatregelen zodanig was beperkt dat geen publiek meer welkom was bij de behandeling van zaken. Na de herinrichting van de gerechtsgebouwen is het vanaf 17 augustus jl. weer mogelijk publiek binnen een zekere begrenzing toe te laten. Deze maatregelen waren en zijn noodzakelijk gevonden ter bescherming van de volksgezondheid en van de gezondheid van de mensen die zich in het gerechtsgebouw bevinden en hebben een tijdelijk karakter. Dat hangt samen met de landelijke – door de regering – getroffen maatregelen. Voor de pers is de toegang tot het gebouw gehandhaafd, onder voorwaarde van overleg met het gerecht en soms onder beperkingen.
De Hoge Raad constateert dat de tijdelijke beperkingen in de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen gevolgen hebben voor de mogelijkheid van het publiek om in de zittingszaal aanwezig te zijn. Echter niet iedere beperking in de toegankelijkheid van die ruimte ontneemt aan die behandeling het openbare karakter. Gegeven de noodzaak van dergelijke beperkingen en de noodzaak met name (zeer) urgente zaken op een fysieke zitting zoveel mogelijk doorgang te laten vinden, komt het erop aan of de publieke verantwoording van de rechtspleging en van het vertrouwen van het publiek in de rechtspraak op een andere manier wordt gewaarborgd. Daarbij komt in het bijzonder gewicht toe aan de toegankelijkheid van de zittingszaal voor de pers. Ook kan in zaken waarvoor bijzondere publieke belangstelling bestaat het publiek in staat worden gesteld om het verloop van de behandeling van de zaak te volgen, bijvoorbeeld via een beeld- en geluidverbinding (waaronder een livestream).
De rechtbank heeft in de zaak in kwestie geoordeeld dat de zaak op 26 maart 2020 in het openbaar heeft plaatsgevonden, omdat het de pers toen was toegestaan om zittingen bij te wonen. Dit oordeel van de rechtbank vindt de Hoge Raad juridisch juist en voldoende gemotiveerd. Daarbij heeft hij wel opgemerkt dat de uitbraak van de epidemie van COVID-19 een bijzondere oorzaak vormt voor enkele generieke beperkingen van tijdelijke aard.
Datzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank dat de uitspraak in het openbaar is gedaan, ook al was ook ten tijde van de uitspraak het gerechtsgebouw niet toegankelijk voor publiek. De Hoge Raad overweegt daarover nog dat de openbaarheid van de uitspraak ook op een andere wijze kan worden bevorderd dan door het uitspreken daarvan op een openbare zitting, bijvoorbeeld door het publiceren van uitspraken op rechtspraak.nl of het op een andere manier toegankelijk maken van gegevens over het doen van uitspraken en van de tekst van uitspraken.