Veroordeling in 'Enschedese voogdijmoord' blijft in stand

13 oktober 2020

De veroordeling van een verdachte wegens het medeplegen van moord op haar ex-vriend in de nacht van 26 op 27 september 2014 in Enschede, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

De zaak, die ook wel bekendstaat als de Enschedese voogdijmoord, betreft het volgende. De verdachte is door het gerechtshof veroordeeld voor het medeplegen van moord op haar ex-vriend. Ruim een week voor de gepleegde levensberoving had de voorzieningenrechter in een door de ex-vriend aangespannen kort geding bepaald dat de verdachte met haar dochtertje uit Bergen op Zoom moest terugkeren naar Enschede, zodat haar ex-vriend, die nog in Enschede woonde, niet te ver van zijn dochter zou wonen. Vanaf de maandag volgend op het weekend waarin de ex-vriend is vermoord, had de verdachte op grond van deze uitspraak een dwangsom van € 250,- moeten betalen per dag dat zij nog niet in Enschede woonde. De verdachte heeft haar betrokkenheid bij de levensberoving ontkend; een of meer medeverdachten zouden betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de moord. De rechtbank sprak haar vrij omdat haar bijdrage aan de moord onvoldoende werd geacht, maar het gerechtshof kwam tot een veroordeling voor het medeplegen van moord. Het gerechtshof heeft een gevangenisstraf opgelegd van dertien jaar. De vrouw stelde beroep in cassatie in.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachte vragen de Hoge Raad de veroordeling te vernietigen. Ze klagen onder meer dat het hof het bewezenverklaarde ‘medeplegen’ onvoldoende heeft gemotiveerd.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat deze cassatieklacht niet slaagt. Het hof heeft ten aanzien van het medeplegen geoordeeld dat de verdachte een initiërende rol heeft gehad. Verdachte heeft onder meer tegen diverse personen gezegd dat het slachtoffer maar beter dood kon zijn en uit sms-contacten tussen de verdachte en een van de medeverdachten blijkt dat er iets met het slachtoffer moest gebeuren. Verder had de verdachte goederen aangeschaft waarvan een gedeelte bestemd was voor de uitvoering van het delict. Ook heeft de verdachte uitgelegd hoe een van de uitvoerders binnen kon komen en op de avond van de moord wist zij dat de uitvoerders samen naar Enschede gingen. Na de moord heeft de verdachte hen onderdak geboden en ingestemd met een betaling aan een van hen. De Hoge Raad vindt dat het hof in dit geval heeft kunnen oordelen dat sprake is van het medeplegen van de moord. Daaraan doet niet af dat het hof niet heeft vastgesteld dat de medeverdachte de dodelijke messteek aan het slachtoffer heeft toegebracht en de mogelijkheid openblijft dat een door de medeverdachte meegenomen derde (die niet in de bewezenverklaring wordt genoemd) dat heeft gedaan. Ook de andere cassatieklachten over het bewijs slagen niet. De veroordeling blijft dan ook in stand.

In verband met de duur van de procedure wordt de opgelegde gevangenisstraf twaalf jaar en tien maanden. Omdat aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel het dwangmiddel gijzeling had moeten worden verbonden in plaats van vervangende hechtenis, past de Hoge Raad de door het hof genomen beslissing op dit punt aan.

Uitspraak op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2020:1606