Advies AG aan Hoge Raad: veroordelingen van drie (ex-)militairen Schaarsbergen kan niet in stand blijven wegens schijn van partijdigheid militair lid militaire strafkamer hof Arnhem-Leeuwarden

14 december 2021

De beslissing van de militaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een zaak waarin één verdachte is veroordeeld voor feitelijke aanranding en twee verdachten zijn veroordeeld voor medeplegen van (verbale) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, kan niet in stand blijven wegens de schijn van partijdigheid van een militair lid in de militaire strafkamer van het hof Arnhem-Leeuwarden. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Spronken de Hoge Raad in haar conclusie die vandaag is gepubliceerd.

Achtergrond van de zaak

Deze zaken komen voort uit het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee naar beweerde misstanden binnen de mortiergroep van de Luchtmobiele Brigade op de Oranjekazerne te Schaarsbergen. Dit onderzoek is in de media bekend geworden als de ‘Schaarsbergen-zaak’.

De militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 9 juli 2020 drie verdachten, die in 2013 werkzaam waren binnen de mortiergroep van de Luchtmobiele Brigade op de Oranjekazerne te Schaarsbergen, veroordeeld tot taakstraffen voor door hen begane strafbare feiten jegens mede-militairen.

Het cassatieberoep

De verdachten hebben cassatieberoep ingesteld tegen het oordeel van het hof. In alle drie de zaken wordt geklaagd over schending van het recht om door een onafhankelijke en onpartijdige rechter te worden berecht, omdat het militaire lid van het hof ten tijde van de behandeling van de zaak formeel in dienst was van het openbaar ministerie. Hij was van daaruit gedetacheerd bij de afdeling juridische zaken van het Commando Zeestrijdkrachten en als zodanig maakte hij als militair lid deel uit van het hof. Daarnaast was hij jarenlang werkzaam geweest als officier van justitie. De verdachten zijn hier achteraf van op de hoogte geraakt en dat heeft bij hen de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid gewekt.

Daarnaast zijn er nog andere klachten naar voren gebracht. Zo zou bijvoorbeeld uit de bewijsvoering niet kunnen volgen dat sprake is van feitelijke aanranding, respectievelijk bedreiging omdat het hof voorbij is gegaan aan het verweer van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers.

Het advies van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal stelt voorop dat het recht op een onpartijdige en onafhankelijke rechter is geregeld in art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bij de beoordeling van de (on)partijdigheid van de rechter wordt onderscheid gemaakt tussen de subjectieve en objectieve partijdigheid.  De subjectieve partijdigheid ziet op de persoonlijke instelling en overtuiging van een rechter ten opzichte van één van de partijen of de zaak. Daar wordt in deze zaak niet over geklaagd.

Wel wordt geklaagd over de objectieve partijdigheid, waarbij het gaat om de schijn van partijdigheid ongeacht of er daadwerkelijk sprake is van vooringenomenheid. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is beslissend is of de twijfel van een partij aan de onpartijdigheid van de rechter door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.

De advocaat-generaal geeft in haar conclusie een overzicht van de  jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van Mens (EHRM) en de wetsgeschiedenis van art. 44 lid 3 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) waarin onder meer is geregeld dat een lid van het openbaar ministerie niet tevens werkzaam kan zijn als rechter- of raadsheer-plaatsvervanger, tenzij betrokkene buitengewoon verlof opneemt.

Hoewel deze bepaling ingevolge art. 68 lid 2 RO niet van toepassing is verklaard op het militaire lid van de militaire kamer, stelt de AG zich op het standpunt dat ten tijde van de invoering van art. 68 lid 2 RO de wetgever niet heeft voorzien dat een militair lid tevens werkzaam zou kunnen zijn bij het openbaar ministerie. Uit het maatschappelijk debat dat heeft geleid tot de invoering van art. 44 lid 3 Wrra kan worden afgeleid dat thans de functie van lid van het openbaar ministerie niet verenigbaar is met die van rechter- of raadsheer-plaatsvervanger.

De conclusie van de advocaat-generaal strekt daarom tot vernietiging van de bestreden arresten. Als het advies van de advocaat-generaal wordt gevolgd, zal de militaire kamer van het gerechtshof de zaak opnieuw moeten beoordelen.

Uitspraak Hoge Raad

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl
ECLI:NL:PHR:2021:1177
ECLI:NL:PHR:2021:1178
ECLI:NL:PHR:2021:1176