Uitspraak Hoge Raad over gevolgen van gegevensbestanden Belastingdienst: in uitzonderlijke gevallen vermindering van belastingaanslag mogelijk

10 december 2021

De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in een zaak over (de gevolgen van) het zogenoemde project 1043 van de Belastingdienst en de Fraude Signalering Voorziening (databank FSV). In zijn uitspraak geeft de Hoge Raad uitgangspunten voor de behandeling van klachten over project 1043 en (het gebruik van) de databank FSV in belastingzaken. Het gaat daarbij om de situaties waarin de belastingplichtige zelf bewijs moet leveren voor in de belastingaangifte opgenomen aftrekposten.

Als de beslissing van de Belastingdienst om de aangifte van iemand te controleren onrechtmatig is omdat die controle voortvloeit uit een onrechtmatige risicoselectie of verwerking van persoonsgegevens, kan dat in uitzonderlijke gevallen gevolgen hebben voor de belastingaanslag die na zo’n controle wordt opgelegd. Die uitzonderlijke gevallen kunnen zich voordoen als de aangifte voor controle is geselecteerd op basis van een criterium dat leidt tot een schending van een grondrecht van die belastingplichtige zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De schending van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer doordat persoonsgegevens van belastingplichtigen in een databank zijn verwerkt, is op zich niet zo’n uitzonderlijk geval. De Hoge Raad wijst in deze laatstgenoemde gevallen op de mogelijkheid van schadevergoeding waarbij de belastingplichtige een afzonderlijk verzoek om schadevergoeding moet indienen bij de Belastingdienst; een eventuele verdere procedure daarover moet worden gevoerd bij de algemene bestuursrechter of de civiele rechter.

De zaak

De belanghebbende in deze zaak heeft geklaagd over het Project 1043 van de Belastingdienst, dat bedoeld zou zijn om ‘systeemfraude’ te bestrijden. Voor dat project zou de Belastingdienst aangiften inkomstenbelasting (IB) hebben geselecteerd voor nader onderzoek. De selectieregels werden niet bekend gemaakt en de betrokken belastingplichtigen werden niet geïnformeerd, maar hun namen werden opgenomen in een databank, de Fraude Signalering Voorziening (FSV), zo stelt de belastingplichtige. Als een aangifte IB was geselecteerd en gecontroleerd, werden volgens haar de aangiften IB van die belanghebbende de komende vijf jaar automatisch aan controle onderworpen. De resultaten van die controles werden dan ook vastgelegd in de databank FSV.

Uitspraak van de Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad van vandaag heeft betrekking op situaties waarin een belastingplichtige moet bewijzen recht te hebben op een opgevoerde aftrekpost. Wanneer de belastinginspecteur daarbij constateert dat de belastingplichtige in een bepaald jaar in zijn aangifte een aftrekpost heeft opgevoerd waarop hij geen recht heeft, mag de inspecteur ook de aangiften van vorige of latere jaren onderzoeken, ook als hij gegevens van die belastingplichtige opslaat in een databank.

Dat kan anders zijn wanneer de controle van de aangifte voor dat bepaalde jaar het gevolg is van een risicoselectie of van in een databank verwerkte gegevens op basis van een criterium dat leidt tot een schending van een grondrecht van de belastingplichtige, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. In die uitzonderlijke situatie is niet uitgesloten dat de belastingrechter daaraan de conclusie verbindt dat de bij de controle verkregen gegevens niet gebruikt mogen worden voor de aanslag. Dat kan de rechter doen als hij oordeelt dat de controle van de aangifte heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van de daarbij verkregen gegevens onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De belastingplichtige moet gemotiveerd stellen dat zo’n uitzonderlijke situatie in zijn geval aan de orde is. In dat geval moet de inspecteur alle gegevens verstrekken die van belang kunnen zijn om de stelling van de belastingplichtige te beoordelen.

In andere gevallen mag de Belastingdienst de gegevens uit een databank dus wel gebruiken bij de controle van de aangifte, ook als die databank zelf onrechtmatig is omdat de gegevensverwerking in die databank in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens of de AVG. Als de belastingplichtige vindt dat hij is benadeeld doordat zijn naam in een databank staat, heeft dat dus in de regel geen gevolgen voor de belastingaanslag. De belastingrechter kan dan daarvoor ook geen schadevergoeding toekennen. De belastingplichtige kan wel een afzonderlijk verzoek tot schadevergoeding doen bij de Belastingdienst; een eventuele verdere procedure daarover moet worden gevoerd voor de algemene bestuursrechter of de civiele rechter.

De bijzondere taak van de Hoge Raad: cassatierechter

In de zaak waarin de Hoge Raad nu uitspraak doet, klaagt de belanghebbende voor het eerst bij de Hoge Raad over project 1043, de databank FSV en het gebruik ervan tegenover haar. Omdat de belanghebbende daarover niet voor het Hof heeft geklaagd, zijn geen feiten vastgesteld aan de hand waarvan de Hoge Raad die klacht moet beoordelen. De Hoge Raad kan dat (feitelijke) onderzoek niet zelf verrichten. Gelet op de bijzondere taak van de Hoge Raad als cassatierechter moet hij namelijk uitgaan van de feiten zoals die in de bestreden uitspraak zijn vastgelegd (artikel 79 Wet RO). De Hoge Raad kan dus niet zelf beoordelen of de belanghebbende nadelige gevolgen heeft ondervonden van project 1043 en (het gebruik van) de databank FSV. Daarom is in deze zaak het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De hiervoor beschreven uitgangspunten geeft de Hoge Raad dan ook ten overvloede, namelijk om aan te geven hoe met deze situaties moet worden omgegaan als de rechter daarover wel moet oordelen. De Hoge Raad wijst er verder nog op dat de belanghebbende een verzoek zou kunnen indienen tot herziening van de uitspraak van het Hof, maar de Hoge Raad kan niet overzien of zo’n verzoek succes kan hebben.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2021:1748