Advies AG aan Hoge Raad: bewoners Groningen-gasveld met (herhaalde) woningschade door aardbevingen hebben recht op (immateriële) schadevergoeding
Het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 december 2019 dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een vergoeding voor gederfd woongenot en/of smart verschuldigd is aan 65 bewoners van het Groningenveld met door NAM vastgestelde woningschade, kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Wattel de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.
De zaak
De zaak gaat over bewoners van (de omgeving van) het gebied in de provincie Groningen waar aardgas wordt gewonnen. Daar vinden aardbevingen plaats door de gaswinning. Zij vinden dat zij door de aardbevingen niet alleen fysieke schade aan hun woningen lijden, maar dat zij ook recht hebben op vergoeding van schade vanwege het gemis aan woongenot en op smartengeld. Zij vinden dat NAM hiervoor aansprakelijk is.
Bij de beoordeling van hun eisen gaat het om de concrete toepassing van de antwoorden die de Hoge Raad op 19 juli 2019 heeft gegeven op juridische vragen van de rechtbank Noord-Nederland over de aansprakelijkheid van NAM e.a. voor schade als gevolg van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278). De Hoge Raad antwoordde onder meer dat NAM als exploitant aansprakelijk is voor die schade (waaronder ook waardevermindering, maar daarover gaat deze procedure niet) en dat in beginsel steeds per individueel geval beoordeeld moet worden of recht bestaat op vergoeding van woongenotschade en op smartengeld. Onder bepaalde voorwaarden kan dat ook groepsgewijs beoordeeld worden: als feiten vaststaan waaruit in het algemeen woongenotschade volgt, kan zulke schade aangenomen worden en geschat worden op de verminderde huurwaarde van de woning. Daarnaast kan de aard en de ernst van aardbevingen door gaswinning meebrengen dat de nadelige gevolgen voor bewoners boven het Groningenveld zo voor de hand liggen dat immateriële schade kan worden aangenomen; de rechter kan dan voor alle getroffen bewoners een gelijk minimumbedrag aan smartengeld vaststellen.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat bewoners (eigenaren en huurders) van een woning waaraan NAM minstens eenmaal schade heeft vastgesteld door gaswinningsaardbevingen, recht hebben op vergoeding van woongenotschade. Heeft NAM bij die bewoners minstens tweemaal zulke woningschade vastgesteld, dan hebben zij bovendien recht op smartengeld. Minstens eenmaal schadevaststelling is volgens het Hof een voldoende objectieve en precieze aanwijzing van gederfd woongenot door gaswinningsaardbevingen om NAM aansprakelijk te houden. Minstens tweemaal dergelijke woningschade wijst voldoende objectief en precies op immateriële schade. Het Hof heeft het smartengeld bepaald op minstens € 2.500 per bewoner.
Het hof heeft op die basis de eisen van 65 eigenaren en huurders toegewezen. Een aantal van 49 eisers bij wie geen woningschade is vastgesteld, krijgen de gelegenheid om individueel te bewijzen dat zij desondanks recht hebben op woongenotschadevergoeding. Bewoners bij wie slechts eenmaal fysieke schade is vastgesteld, krijgen de gelegenheid om individueel te bewijzen dat zij desondanks recht hebben op smartengeld. Van 13 eisers heeft het Hof beide vorderingen afgewezen.
De cassatieklachten
NAM heeft tegen dit oordeel van het hof cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Ook een groep bewoners deed dat. De advocaten van NAM vragen de Hoge Raad om de uitspraak van het hof te vernietigen omdat zij menen dat de methode van beoordeling van NAM’s aansprakelijkheid teveel op aannames berust en dat de aansprakelijkheid en de schade veel nauwkeuriger, namelijk per eiser moet worden beoordeeld omdat NAM anders mogelijk aansprakelijk wordt gehouden voor (immateriële) schade die er niet is of waarvoor zij niet aansprakelijk is. De advocaten van de bewoners hebben bezwaar tegen het niet-meetellen door het Hof van aanvullende schademeldingen en -vaststellingen.
Advies AG
De centrale vraag in het beroep van NAM is of het hof aansprakelijkheid van NAM voor individuele woongenotschade en smart kon aannemen op basis van de gemeenschappelijke kenmerken ‘minstens eenmaal vastgestelde woningschade’ en ‘minstens tweemaal vastgestelde woningschade’ in plaats van per individueel geval te beoordelen of NAM aansprakelijk is.
Volgens de AG is het antwoord op die vraag ‘ja’. Het hof heeft zijn objectieve aansprakelijkheidscriteria getoetst aan de geldende eisen voor aansprakelijkheid voor onrechtmatige hinder en heeft zich uitgebreid en gedocumenteerd verdiept in de gevolgen van bodembeweging door aardgaswinning en de verbanden tussen die gevolgen, met name het verband tussen schade aan de eigen woning en andere gevolgen. Het hof kon op basis daarvan concluderen dat door NAM vastgestelde eigen-woningschade veroorzaakt of verergerd door gaswinningsbevingen het meest relevante en objectieve criterium is voor een groepsgewijze beoordeling van de ernst en de duur van de woongenotaantasting. Voor alle eisers die volgens het hof recht hebben op vergoeding van woongenotschade geldt individueel dat zij fysieke woningschade hebben geleden. Ook bij de aansprakelijkheid voor immateriële schade mocht het hof volgens de AG uitgaan van de meer groepsgewijze beoordeling die de Hoge Raad op 19 juli 2019 mogelijk maakte: bij minstens tweemaal door NAM vastgestelde schade aan de eigenwoning liggen nadelige gevolgen zó voor de hand dat recht op smartengeld kan worden aangenomen. De AG stelt wel een andere richtlijn voor om het smartengeld te bepalen: € 2.000 per volwassen bewoner bij tweemaal woningschade en € 4.000 per volwassen bewoner bij driemaal woningschade, maar als de bewoner doorprocedeert voor meer, ligt de schadebegroting weer open en gelden deze minima zijns inziens niet automatisch.
De AG vindt ook het beroep van de bewoners ongegrond. Het hof mocht aanvullende of ondergeschikte schademeldingen en -vaststellingen negeren om dubbeltellingen te vermijden.
De AG adviseert de Hoge Raad daarom om de uitspraak van het hof in stand te laten, maar om eventueel zelf richtlijnen te geven voor de bepaling van het smartengeld.
Uitspraak Hoge Raad
De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 1 oktober 2021.
De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.