Advies PG aan Hoge Raad: veroordeling Wilders wegens groepsbelediging in stand laten

18 mei 2021

De veroordeling van PVV-leider Wilders zonder strafoplegging door het Haagse gerechtshof wegens groepsbelediging, kan in stand blijven. Dat adviseert procureur-generaal (PG) Silvis de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.

De zaak

Tijdens een partijbijeenkomst op de verkiezingsavond van 19 maart 2014 vroeg Wilders het aanwezige publiek of zij meer of minder Marokkanen wilden. Het publiek reageerde met herhaaldelijk ‘minder, minder’, waarna Wilders zei, ‘nah dan gaan we dat regelen’. Het hof oordeelde vorig jaar dat deze uitlating van Wilders, ook al is die gedaan in de context van een politieke bijeenkomst, onnodig grievend is geweest jegens een groep mensen van een bepaalde etnische afkomst. Het gerechtshof verklaarde hem schuldig aan groepsbelediging maar legde hem geen straf op. Tegen deze uitspraak stelde Wilders beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Klachten in cassatie en advies PG

De cassatieklachten van Wilders tegen de veroordeling slagen voor een belangrijk deel niet omdat ze gericht zijn tegen de feitelijke vaststellingen van het hof. De Hoge Raad doet geen onderzoek naar feiten en omstandigheden. In cassatie wordt uitgegaan van de feiten zoals die door het hof zijn vastgesteld. In cassatie wordt beoordeeld of het hof het recht juist heeft toegepast en uitgelegd en of de uitspraak voldoende is gemotiveerd. Volgens de PG heeft het hof dat op de juiste wijze gedaan.

Na uitvoerig onderzoek had het hof geconstateerd dat er geen inmenging van de minister of zijn ambtenaren in de vervolgingsbeslissing of in de strafzaak is geweest. Ook was volgens het hof niet gebleken van onjuiste voorlichting van de strafrechter door het Openbaar Ministerie. Dat Wilders zich opzettelijk beledigend had uitgelaten was uit de voorbereiding van de toespraak en de instructie van het publiek gebleken. Ook was het tevoren bekend dat de 'minder Marokkanen' uitspraak met de reactie van het publiek waarschijnlijk landelijk zou worden uitgezonden op de televisie. De voorbereiding was gericht op het daardoor te bereiken effect in de openbaarheid. Door Marokkanen als groep mensen van een bepaalde etnische afkomst als hier minder gewenst neer te zetten, wordt de groep beledigd.

Uitingsvrijheid en verantwoordelijkheid politicus

Volgens de PG heeft het hof een heldere afweging gemaakt. Een politicus heeft een grote marge van vrijheid van meningsuiting om zich in het publieke debat scherp uit te laten. Hij moet in staat zijn om zaken van algemeen belang aan de orde te stellen, ook als zijn uitlatingen kunnen 'kwetsen, choqueren of verontrusten'. Maar een politicus heeft ook de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die strijdig zijn met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Uitlatingen mogen provocerend zijn, maar zij mogen bepaalde grenzen niet overschrijden, vooral waar het gaat om het respect voor de eer en goede naam en de rechten van anderen. De ruime uitingsvrijheid ontbreekt in het bijzonder bij het belasteren van minderheidsgroepen, omdat daarmee de pluriforme democratische samenleving wordt ondergraven. Verdraagzaamheid en respect voor de gelijkwaardigheid van alle mensen vormen immers het fundament van een democratische en pluriforme samenleving, aldus de PG.

Het hof kon tegen die achtergrond oordelen dat het recht op de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder ook dat van een politicus, niet aan een veroordeling in de weg staat. De inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de heer Wilders die daardoor ontstaat, is volgens de PG bij de Hoge Raad gerechtvaardigd omdat het in een democratische samenleving voor het behoud van de daarbij horende menselijke waardigheid noodzakelijk is op te treden tegen discriminatie door groepsbelediging wegens etnische afkomst.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 6 juli a.s.

De conclusie van de PG is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De PG staat aan het hoofd van het parket bij de Hoge Raad waar de advocaten-generaal werkzaam zijn. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2021:487