Veroordelingen door Nederlandse rechter voor eenzelfde feit als waarvoor in Turkije is veroordeeld blijven in stand

5 april 2022

De veroordelingen door het Haagse gerechtshof van twee verdachten voor een feit waarvoor ze in Turkije al waren veroordeeld en in voorlopige hechtenis hebben gezeten, blijven in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. Beide verdachten zijn onder meer veroordeeld wegens deelname aan een organisatie die erop was gericht terroristische misdrijven te plegen.

De zaken

De verdachten met mede de Nederlandse nationaliteit zijn beiden in 2014 naar Syrië uitgereisd. Daar hebben ze zich als strijder aangesloten bij een verboden jihadistische organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.

De verdachten zijn op 2 november 2016 in Turkije aangehouden en door de Turkse autoriteiten gedetineerd. Een Nederlands uitleveringsverzoek is door de Turkse autoriteiten afgewezen omdat zij zelf een vervolging tegen de verdachten hadden ingesteld. In mei 2018 zijn de verdachten door de rechtbank te Kilis (Turkije) veroordeeld wegens het zich schuldig maken aan het strafbare feit van lidmaatschap van de gewapende terroristische organisatie IS, met opzet gepleegd. Hoewel de verdachten ieder een gevangenisstraf van zes jaar en drie maanden opgelegd kregen, heeft de Turkse rechtbank ook beslist dat de verdachten moesten worden vrijgelaten. De verdachten zijn op de dag van de uitspraak vrijgelaten en op 3 juli 2018 bij aankomst op Schiphol aangehouden en vervolgens in Nederland vervolgd. Het Turkse vonnis is op 24 december 2019 onherroepelijk geworden. Op 26 januari 2021 veroordeelde het gerechtshof Den Haag beide verdachten tot respectievelijk zeven jaar en vierenhalf jaar gevangenisstraf. Tegen deze uitspraken werd beroep in cassatie ingesteld.

Cassatie(klachten)

In cassatie werd geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachten in Nederland opnieuw konden worden vervolgd en veroordeeld voor een feit waarvoor zij in Turkije al waren veroordeeld en gedetineerd waren geweest. Daarbij gaat het om de deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Dat in zoverre in beide zaken sprake is van hetzelfde feit in het Turkse vonnis en in de uitspraak van het hof, stond in cassatie ook niet ter discussie.

Advies advocaat-generaal (AG)

AG Paridaens adviseerde op 8 maart jl. dat de veroordelingen wat haar betreft in stand kunnen blijven. Zij stelde zich (kort gezegd) op het standpunt dat het oordeel van het hof niet in strijd was met enig verdrag noch met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarnaast was zij van mening dat het hof bij de strafoplegging geen onderzoek hoefde te doen naar de regeling voor vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling in Turkije. Zij wees er daarbij op dat het hof de detentie die de verdachten voor dezelfde feiten al in het buitenland hebben ondergaan op de straf in mindering heeft gebracht.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de cassatieklachten niet slagen. Hij heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen.

De uitspraak van de Hoge Raad van vandaag brengt met zich dat de veroordelingen in stand blijven.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2022:499

ECLI:NL:HR:2022:500