Veroordeling gemeenteraadslid Bloemendaal wegens schending ambtsgeheim blijft in stand
De veroordeling van een lid van de gemeenteraad Bloemendaal wegens het opzettelijk schenden van een geheim waarvan zij wist dat zij dit als raadslid van de gemeente Bloemendaal verplicht was te bewaren, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
De zaak
De verdachte kreeg als gemeenteraadslid inzage in het zogenoemde intern dossier over intimidaties van de eigenaren van landgoed Elswouthoek. Een afschrift van dit dossier werd haar, zo heeft het gerechtshof vastgesteld, onder geheimhouding verstrekt. De verdachte was het niet eens met de aan haar opgelegde verplichting tot geheimhouding en heeft de stukken aan derden ter inzage gegeven en op een openbare website geplaatst. De toenmalige burgemeester van de gemeente Bloemendaal heeft hiervan aangifte gedaan. Het gerechtshof heeft de verdachte in hoger beroep wegens het opzettelijk schenden van een geheim veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren. De verdachte stelde beroep in cassatie in tegen deze uitspraak.
Cassatie(klachten)
De advocaat van de verdachte vroeg de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof te vernietigen. In cassatie werd onder meer geklaagd over het oordeel van het hof dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders tot oplegging van een geheimhoudingsplicht aan de verdachte rechtsgeldig tot stand is gekomen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is van oordeel dat het niet aan de strafrechter is om te beoordelen of de geheimhoudingsplicht terecht aan de verdachte is opgelegd. De taak van de strafrechter is beperkt tot een onderzoek van de vraag of de aan de verdachte opgelegde geheimhoudingsplicht in overeenstemming is met de wettelijke regeling waarop de geheimhoudingsplicht is gebaseerd. De cassatieklacht berust op de opvatting dat het onderzoek van de strafrechter meer moet inhouden dan een beoordeling van de vraag of tot de oplegging van een geheimhoudingsplicht door een daartoe bevoegd orgaan is besloten op basis van een wettelijke grondslag. Die opvatting is volgens de Hoge Raad onjuist.
De Hoge Raad oordeelt dat de overige cassatieklachten eveneens niet slagen. Die klachten zijn onder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen.
Met de uitspraak van de Hoge Raad zijn de veroordeling en de opgelegde straf definitief.