Aftrek omzetbelasting conform werkelijk gebruik: bepalen aan de hand van objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens
Is voor het mogen bepalen van de omvang van de aftrek van omzetbelasting op basis van het gebruik van aangekochte goederen en diensten (‘pro rata naar werkelijk gebruik’) voldoende dat de toepassing van die methode tot een nauwkeuriger resultaat leidt dan de berekening naar rato van de met omzetbelasting belaste omzet (‘pro rata naar omzetverhouding’)? De Hoge Raad oordeelt vandaag van niet.
De zaak
De belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting die bestaat uit twee groepen vennootschappen die elk een bankbedrijf uitoefenen. De onderhavige procedure ziet op één van die groepen. De groep verricht zowel met omzetbelasting belaste als van omzetbelasting vrijgestelde prestaties. Alle door de groep aangeschafte goederen en diensten worden voor zowel de belaste als de vrijgestelde prestaties gebruikt (‘gemengd gebruik’).
In beginsel kan alleen de omzetbelasting die in rekening is gebracht voor goederen en diensten die worden gebruikt voor belaste prestaties in aftrek worden gebracht. Bij gemengd gebruik (voor belaste en voor vrijgestelde prestaties) van goederen en diensten is de hoofdregel dat de ondernemer het aftrekbare gedeelte van de omzetbelasting berekent aan de hand van de verhouding tussen de omzet uit zijn belaste prestaties en de totale omzet uit al zijn prestaties (‘pro rata naar omzetverhouding’). Als aannemelijk is dat het werkelijke gebruik van goederen en diensten, als geheel genomen, anders is dan uit de omzetverhouding volgt, kan van die hoofdregel worden afgeweken en mag in plaats daarvan de ‘pro rata naar werkelijk gebruik’ worden gehanteerd.
De belanghebbende wilde de omvang van de aftrek van omzetbelasting bepalen aan de hand van het werkelijke gebruik van de aangeschafte goederen en diensten. Zij heeft dit gebruik bepaald aan de hand van een bedrijfseconomische analyse van de rentabiliteit per product.
De uitspraak van de Hoge Raad
Anders dan het Hof oordeelt de Hoge Raad dat voor toepassing van de pro rata naar werkelijk gebruik niet voldoende is dat de berekening van de omvang van de aftrek van omzetbelasting tot een nauwkeuriger resultaat leidt dan de berekening volgens de pro rata naar omzetverhouding. Om, in afwijking van de pro rata naar omzetverhouding, het aftrekbare gedeelte van de voorbelasting voor gemengde gebruikte goederen en diensten te mogen bepalen aan de hand van het werkelijke gebruik van die goederen en diensten, moet de vaststelling van dat werkelijke gebruik berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Die gegevens moeten zodanig zijn dat het werkelijke gebruik daarmee ook objectief en nauwkeurig is vast te stellen. De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dwingt niet tot een ander oordeel.
Als een ondernemer gebruik wil maken van de pro rata naar werkelijk gebruik, moeten alle gemengd gebruikte goederen en diensten in aanmerking worden genomen. Voor een fiscale eenheid betekent dit dat alle gemengd gebruikte goederen en diensten van de hele fiscale eenheid in aanmerking moeten worden genomen. De staatssecretaris van Financiën heeft echter in de zogenoemde bankenresolutie goedgekeurd dat de regels voor het bepalen van de aftrek van omzetbelasting/voorbelasting voor gemengd gebruikte goederen en diensten worden toegepast per afzonderlijk bankbedrijf binnen een fiscale eenheid. De groep van belanghebbende is een dergelijk afzonderlijk bankbedrijf. Belanghebbende heeft bij de berekening van de pro rata naar werkelijk gebruik van de groep echter niet alle kosten van alle vennootschappen van de groep in aanmerking genomen. Alleen al hierom bestaat er naar het oordeel van de Hoge Raad geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat de aftrek van omzetbelasting plaatsvindt volgens de pro rata naar omzetverhouding.
Het oordeel van de Hoge Raad betekent dat de staatssecretaris van Financiën in het gelijk wordt gesteld en dat de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigt.