Vrijspraak van groepsbelediging tijdens demonstratie van Pegida in Utrecht blijft in stand

18 oktober 2022

De vrijspraak van een vrouw wegens groepsbelediging tijdens een demonstratie van Pegida op 11 oktober 2015 in Utrecht blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Op 11 oktober 2015 hield de verdachte in Utrecht tijdens een demonstratie van een toespraak die zij later ook op Facebook plaatste. In haar toespraak benoemde verdachte een aantal gevolgen als gevolg van de komst van asielzoekers naar Nederland, de aanwezigheid van moslims in Nederland en de invloed van de Islam. Ook benoemde zij tegen die achtergrond thema’s als homohaat en vrouwenmishandeling. Verder heeft zij in haar toespraak gezegd dat moslims in onder meer Europa “hun systeem door middel van de Sharia” willen opdringen en vervolgens gewezen op de ernstige, negatieve gevolgen daarvan voor (de positie van) vrouwen en jonge meisjes. Als conclusie van dit deel van haar toespraak volgde de zin: “Een andere reden om moslims te verachten en te haten om hun krankzinnige ideologie, want het is nooit een religie van vrede.” Deze laatste zin is in de tenlastelegging opgenomen. De verdachte wordt verweten dat zij zich met deze uitlating schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging, zoals strafbaar gesteld in artikel 137c Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

De rechtbank veroordeelde haar voor het aanzetten tot haat, discrimineren en beledigen van moslims. Het gerechtshof sprak haar vrij. Het hof overwoog daarbij onder meer dat ‘de verdachte in staat moet zijn zaken van algemeen belang aan de orde te stellen, ook als haar uitlatingen kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten’. Van die vrijspraak stelde het Openbaar Ministerie (OM) beroep in cassatie in.

Cassatie(klachten)

Het OM heeft verschillende cassatieklachten ingediend die zouden moeten leiden tot vernietiging van de vrijspraak van het hof.

Oordeel Hoge Raad

De cassatieklachten slagen niet.

Het OM klaagde ten eerste dat het hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan een beoordelingskader van de Hoge Raad dat is bedoeld voor uitlatingen van politici, terwijl de verdachte geen politicus is. De Hoge Raad geeft het OM daarin geen gelijk. In het genoemde beoordelingskader stelt de Hoge Raad dat een politicus enerzijds zaken van algemeen belang aan de orde moet kunnen stellen, ook als zijn uitlatingen kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten, maar anderzijds juist als politicus ook de verantwoordelijkheid heeft om te voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die strijdig zijn met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Dat neemt echter niet weg dat ook deelnemers aan het publieke debat die geen politicus zijn een op artikel 10 EVRM gebaseerd recht op vrijheid van meningsuiting hebben dat meebrengt dat zij binnen de grenzen van het recht over zaken van algemeen belang een mening kunnen uiten, ook als die mening door anderen als kwetsend, choquerend of verontrustend kan worden ervaren.

Het OM klaagde verder over het oordeel van het hof dat de tenlastegelegde uitlating van de verdachte niet ‘onnodig grievend’ is (wat nodig is om ‘groepsbelediging’ bewezen te kunnen verklaren). Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte die uitlating heeft gedaan binnen de context van een publiek debat, te weten tijdens een protestdemonstratie, en in de vorm van een toespraak waarin zij op meer inhoudelijke gronden haar opvattingen weergeeft over een zaak van algemeen belang. Gelet op deze door het hof vastgestelde feitelijke context is het oordeel van het hof dat deze uitlating weliswaar beledigend is, maar niet ‘onnodig grievend’ niet onbegrijpelijk.

Het OM klaagde ten slotte dat de verdachte tijdens die toespraak nog andere uitlatingen heeft gedaan die het hof bij zijn oordeel had moeten betrekken. Die uitlatingen waren echter niet in de tenlastelegging opgenomen en het OM heeft daarover in hoger beroep ook geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen waarop het hof moest reageren. Nieuwe feitelijke stellingen kunnen in cassatie niet meer worden aangevoerd. Ook deze klacht verwerpt de Hoge Raad.

Met het oordeel van de Hoge Raad is de vrijspraak van verdachte definitief.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2022:1468