Hoge Raad: oordeel schadeloosstelling SNS blijft in stand
De beslissing van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam dat onteigende houders van achtergestelde obligaties en leningen met betrekking tot SNS Reaal en SNS Bank recht hebben op schadeloosstelling, blijft in stand. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de Ondernemingskamer dat de onteigende houders van Core Tier 1 Securities in SNS Reaal geen recht hebben op betaling van een schadeloosstelling. Dat heeft de Hoge Raad vandaag beslist.
De procedure bij de Ondernemingskamer
Op 1 februari 2013 zijn SNS Reaal en SNS Bank genationaliseerd, nadat zij in de problemen kwamen door ontwikkelingen bij dochtervennootschap Property Finance. Hierbij zijn houders van effecten en vermogensbestanddelen in SNS Reaal en SNS Bank door de Staat onteigend. Een aantal van hen is bij de Ondernemingskamer opgekomen tegen de schadeloosstelling van nihil die de minister van Financiën heeft aangeboden vanwege de onteigening. De Ondernemingskamer heeft – na meerdere tussenuitspraken – uiteindelijk, begin 2021, de schadeloosstelling vastgesteld op bijna € 805 miljoen. Daarbij komen nog de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013 tot aan de datum van de betaling en de kosten van een aantal belanghebbenden die de Staat moet voldoen.
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer moest voor de hoogte van de schadeloosstelling worden beoordeeld welk bedrag de onteigenden zouden hebben gekregen als SNS Reaal en SNS Bank niet zouden zijn genationaliseerd, maar failliet zouden zijn verklaard. Daarbij heeft zij geoordeeld dat de (voormalige) houders van achtergestelde obligaties en leningen in dat scenario een groot deel van hun vordering zouden hebben ontvangen, omdat deze vorderingen in een hypothetisch faillissement nog waarde zouden hebben gehad. Voor de aandelen in SNS Reaal is dat niet het geval. De (voormalige) houders van deze aandelen hebben dus geen recht op betaling van een schadeloosstelling. Dit laatste geldt ook voor de (voormalige) houders van Core Tier 1 Securities.
Cassatieberoepen en adviezen AG
De minister van Financiën en een aantal belanghebbenden hebben cassatieberoep ingesteld van diverse beschikkingen van de Ondernemingskamer in deze schadeloosstellingsprocedure. Daarbij is in cassatie sprake van twee zaken. De cassatieklachten in de eerste zaak (nr. 21/02048) hebben vooral betrekking op de bepaling van de waarde van de achtergestelde obligaties en leningen door de Ondernemingskamer en op de hoogte van de kostenvergoedingen. De cassatieklachten in de tweede zaak (nr. 21/02052) houden verband met het oordeel van de Ondernemingskamer met betrekking tot de Core Tier 1 Securities.
De Advocaat-Generaal (AG) heeft in beide zaken de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep te verwerpen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Ondernemingskamer in stand gelaten. De Ondernemingskamer is op grond van rapporten van deskundigen uitgegaan van een langjarige afwikkeling van een (hypothetisch) faillissement. Daarmee zou een zo hoog mogelijke opbrengst voor alle schuldeisers worden bereikt. De Ondernemingskamer heeft de voorwaarden van de achtergestelde leningen en obligaties en van de Core Tier 1 Securities uitgelegd. Het heeft op grond daarvan geoordeeld dat in het faillissementsscenario de achtergestelde leningen en obligaties uit de opbrengst van het faillissement zouden zijn voldaan, en de Core Tier 1 Securities niet. Deze oordelen zijn volgens de Hoge Raad juridisch juist en ook begrijpelijk gemotiveerd. De Ondernemingskamer mocht van de Hoge Raad ook oordelen dat een redelijke vergoeding van de kosten die de schuldeisers voor deze procedure hebben gemaakt maximaal € 1 miljoen bedraagt.
Met de uitspraken van de Hoge Raad komt een einde aan deze schadeloosstellingsprocedure, die sinds begin maart 2013 loopt en waarin de Hoge Raad al eerder uitspraak heeft gedaan.