Hoge Raad: Pensioenwet laat ruimte voor wijzigen van onvoorwaardelijke indexatie van pensioenaanspraken
Mag een werkgever de afspraken met zijn werknemers over de indexering van hun pensioenaanspraken wijzigen waardoor indexering niet meer onvoorwaardelijk plaatsvindt? Die vraag stond centraal in een zaak waarin de Hoge Raad vandaag uitspraak heeft gedaan.
De zaak
De Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft de voor haar werknemers geldende pensioenregeling versoberd. Eén van de wijzigingen houdt in dat indexering van pensioenaanspraken voorwaardelijk wordt in plaats van onvoorwaardelijk.
Een aantal werknemers was het hiermee niet eens en startte een juridische procedure. Zij vorderen ongewijzigde voortzetting van de oude pensioenregeling.
Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de wijziging niet geldig is omdat de Pensioenwet bepaalt dat wijzigingen in de pensioenregeling geen gevolgen hebben voor de tot dan toe opgebouwde pensioenaanspraken.
De AFM was het hiermee niet eens en stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
De cassatieprocedure
De AFM betoogde in de cassatieprocedure bij de Hoge Raad dat het wijzigingsverbod voor opgebouwde aanspraken in dit geval niet geldt omdat de bij de AFM geldende onvoorwaardelijke indexering slechts werd gegeven zolang de werknemer deelnemer is in de pensioenregeling. De AFM heeft erop gewezen dat een dergelijke indexering niet vooraf hoeft te worden gefinancierd; die financiering vindt jaarlijks plaats op basis van koopsommen. Er wordt dus nog geen vermogen afgezonderd voor toekomstige indexeringen. Dit is anders dan bij een toegezegde onvoorwaardelijke indexering tot aan de pensioendatum of tot aan het overlijden, waarbij vooraf in één keer de contante waarde moet worden gefinancierd van alle toekomstige uitkeringen, inclusief de toekomstige groei van jaar tot jaar. Maar daarvan was bij de bij de AFM geldende, tot de duur van het deelnemerschap beperkte, indexeringsregeling geen sprake.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad heeft de AFM in het gelijk gesteld. Uit de Pensioenwet blijkt dat voor pensioen afgezonderd vermogen onaangetast moet blijven; zie bijvoorbeeld de onderbrengingsplicht, het afkoopverbod en de verplichting om bij overdracht de waarde van de pensioenaanspraken vast te stellen op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Ook het wijzigingsverbod ten aanzien van opgebouwde aanspraken is een uitwerking van deze gedachte. Daarom is dat verbod alleen van toepassing op indexering als daarvoor al vermogen is afgezonderd. Dat was bij de AFM niet het geval. Het hof heeft dus ten onrechte geoordeeld dat de Pensioenwet wijziging van de indexeringsregeling in dit geval verbiedt.
De Hoge Raad vernietigt daarom de beslissing van het hof en verwijst de zaak naar een ander hof. Dat hof moet nog beoordelen of andere bepalingen de wijziging van de pensioenregeling van AFM beletten.