Advies AG aan Hoge Raad: cassatieklachten tegen veroordeling doodslag Patrick van Dillenburg en het wegmaken van zijn lichaam slagen niet; veroordeling kan in stand blijven

29 augustus 2023

De veroordeling van een man wegens doodslag op Patrick van Dillenburg in januari 2002 en het wegmaken van zijn stoffelijk overschot, kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Paridaens de Hoge Raad in haar conclusie van vandaag.

De zaak

De zaak draait om de rol van de verdachte bij de verdwijning van Patrick van Dillenburg in 2002. Op 31 december 2001 was Van Dillenburg – samen met de verdachte – betrokken bij een drugstransport via Schiphol. Drie dagen later was Van Dillenburg spoorloos verdwenen. Politieonderzoeken in 2002 en 2011 leverden geen concrete resultaten op. In 2015 startte de politie het onderzoek dat uiteindelijk leidde naar de verdachte in deze zaak. Hij werd aangehouden na het inzetten van undercoveragenten in een Werken Onder Dekmantel (WOD)-traject in de periode 2017 tot februari 2019. De undercoveragenten legden en onderhielden in deze periode contact met de verdachte en zijn vriendin. Tijdens het WOD-traject heeft de verdachte een aantal verklaringen afgelegd die duiden op zijn betrokkenheid bij de verdwijning en de dood van Van Dillenburg.

De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat op grond van de verslaglegging van het WOD-traject onvoldoende kon worden beoordeeld of de verdachte was beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarom konden de verklaringen van de verdachte volgens de rechtbank niet voor het bewijs worden gebruikt. Het gerechtshof kwam wel tot een veroordeling. Volgens het hof was het WOD-traject rechtmatig en konden de verklaringen van de verdachte wél voor het bewijs worden gebruikt. Het hof oordeelde op grond van de verklaringen van de verdachte dat hij Van Dillenburg om het leven heeft gebracht. Hij maakte het lichaam daarna samen met een ander weg door het eerst te begraven, later op te graven en het in een shredder te versplinteren, waarna de resten over een bollenveld zijn uitgestrooid. Het hof heeft hierbij geoordeeld dat het geen verzonnen verhaal betreft. Verschillende elementen uit de verklaringen van de verdachte zijn volgens het hof op grond van het dossier aantoonbaar juist gebleken. Daarnaast vinden de verklaringen van de verdachte steun in ander bewijs. Het hof legde zestien jaar gevangenisstraf op.

De verdachte stelde tegen deze veroordeling beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachte vragen de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. Er zijn meerdere cassatieklachten ingediend. Eén van de cassatieklachten is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte tijdens het WOD-traject voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Een andere cassatieklacht richt zich tegen het bewezenverklaarde ‘verbergen van een lijk’.

Advies AG

WOD-traject en de bekentenissen van de verdachte
Het hof heeft de vraag naar de toelaatbaarheid van de inzet van het WOD-traject en de vraag of al dan niet inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte, beoordeeld langs de lijn van het door de Hoge Raad in 2019 ontwikkelde toetsingskader voor de zogenoemde ‘Mr. Big-methode’, omdat het in deze zaak gevolgde traject daarvan kenmerken vertoont. De Hoge Raad gaat er in zijn jurisprudentie vanuit dat het in de rede ligt dat de communicatie met de verdachte in een WOD-traject voor zover mogelijk auditief of audiovisueel wordt geregistreerd.

In deze zaak zijn alleen de gesprekken waarin de verdachte belastend heeft verklaard auditief opgenomen. De verdediging klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat het desondanks door de processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject. Dat oordeel van het hof is volgens de advocaten van de verdachte juridisch onjuist en niet begrijpelijk gemotiveerd. Ook zou sprake zijn geweest van meer ontmoetingen en contactmomenten dan uit het dossier blijkt.

Het hof oordeelde dat niet geheel duidelijk is waarom de communicatie met de verdachte grotendeels niet auditief of audiovisueel is opgenomen. Het opnemen van communicatie in een WOD-traject is volgens het hof echter geen vereiste. De AG begrijpt deze overweging van het hof zo dat zij inhoudt dat de Hoge Raad vereist dat de rechter kan controleren of de door de verdachte in een WOD-traject afgelegde verklaringen in vrijheid zijn afgelegd, en dat met het oog daarop het opnemen van communicatie verstandig is, maar niet per definitie vereist. Dat oordeel van het hof is volgens de AG juridisch juist. Ook is volgens de AG voldoende gemotiveerd waarom het hof door de opgemaakte processen-verbaal voldoende inzicht heeft gekregen in de uitvoering van het traject. Het hof heeft daarbij overwogen dat van elk contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via Whatsapp) een proces-verbaal is opgemaakt waarin een beschrijving is opgenomen van wat met de verdachte en/of zijn vriendin is besproken en ondernomen. Daarbij komt dat de gesprekken van de verdachte waarin hij belastend verklaart over zijn betrokkenheid bij de dood van Van Dillenburg en het wegmaken van diens lichaam auditief zijn opgenomen. Het hof heeft de opgenomen belastende verklaringen daarmee zelf kunnen beoordelen. Verder heeft het hof overwogen dat weliswaar door de verdediging is gesteld dat er meer ontmoetingen en contactmomenten zouden zijn geweest, maar dat dit op geen enkele wijze is gebleken.

Ook de andere klachten over het WOD-traject zijn volgens de AG ongegrond.

Het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt, kan daarom volgens de AG in stand blijven. Hoewel daarover in cassatie niet wordt geklaagd, staat de AG in dat verband ook stil bij de uitvoerige motivering van het oordeel van het hof dat de verdachte in zijn verklaringen het werkelijke verhaal heeft verteld en geen ‘broodje aap’-verhaal. De AG vindt deze motivering overtuigend. Daaraan doet naar haar mening niet af dat niet blijkt dat het hof heeft onderzocht of een lichaam in één geheel door een shredder past, zoals in de media wel naar voren is gebracht. De verklaringen van de verdachte hoefde het hof niet als evident ongeloofwaardig te beschouwen, ook omdat ter terechtzitting in hoger beroep niet is aangevoerd dat een lichaam als één geheel niet door een shredder past. Verder is het volgens de AG nog maar de vraag of het hof ervan is uitgegaan dat de verdachte heeft verklaard dat het stoffelijk overschot als één geheel door de shredder is gehaald, omdat zijn verklaring ruimte laat voor een andere lezing.

Verbergen van een lijk
In de kern voeren de advocaten aan dat uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de verdachte het lijk heeft vernietigd en dat het daarom niet meer kon worden verborgen.

Volgens de AG blijkt uit de vaststellingen van het hof dat de verdachte Van Dillenburg om het leven heeft gebracht en het lijk heeft begraven, opgegraven, vershredderd en de resten uitgestrooid.

De AG is van mening dat deze vaststellingen toereikend zijn voor de bewezenverklaring van het verbergen van een stoffelijk overschot om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen. Volgens de AG is niet gebleken dat de verdachte het lijk al ‘vernietigd’ had in die zin dat er niets meer was om te verbergen. Integendeel, uit de vaststellingen van het hof blijkt juist dat er na het begraven, opgraven en vershredderen, wel degelijk nog overblijfselen waren die konden worden verborgen. De AG vindt het oordeel van het hof dan ook juridisch juist.

De andere cassatieklachten
Ook de andere cassatieklachten slagen volgens de AG niet. De AG adviseert de Hoge Raad dan ook de veroordeling in stand te laten.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 7 november 2023.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2023:741