Advies AG aan Hoge Raad: geen immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in een procedure over € 0,80; nevenvorderingen tellen niet mee als procesbelang

1 december 2023

AG Wattel geeft algemene beschouwingen over vergoeding van veronderstelde immateriële schade bij onredelijk lange berechtingstermijnen in WOZ- en bpm-zaken.

Ondanks een te lange duur van een procedure over invorderingsrente op een teruggaaf van watersysteemheffing heeft het Hof geen immateriële schadevergoeding toegekend. Volgens een vandaag gepubliceerde conclusie van de advocaat-generaal (AG) Wattel bij de Hoge Raad is dat oordeel juist. Hij geeft in die conclusie bovendien algemene beschouwingen over de vergoeding van veronderstelde immateriële schade bij te lange duur van WOZ- en bpm-procedures in het licht van de afwijkende rechtspraak van rechtbanken daarover en van de aanstaande wetswijziging die de vergoeding daarvoor verlaagt.

De zaak

De heffingsambtenaar van het Waterschap heeft de belanghebbende een aanslag watersysteemheffing/gebouwd 2010 opgelegd van € 52,93 voor een woning naar een WOZ-waarde van € 431.000. Na bezwaar tegen die waardering is de waarde verlaagd naar € 414.000; op grond daarvan is de aanslag watersysteemheffing verminderd naar € 50,84. De belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld, waarna de partijen het eens zijn geworden over een WOZ-waarde van € 379.000 en de belanghebbende zijn beroep heeft ingetrokken. De heffingsambtenaar heeft daarom ook de aanslag watersysteemheffing/gebouwd verder verlaagd, met € 4,30. De invorderingsambtenaar heeft daarop € 1,20 invorderingsrente vergoed. De belanghebbende heeft tegen die beschikking invorderingsrente bezwaar gemaakt, dat door de invorderingsambtenaar ongegrond is verklaard. De belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld omdat hij niet € 1,20, maar € 2 invorderingsrente wenst (afronding naar boven).

Procedure bij rechtbank en Hof

Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad wordt bij termijnoverschrijding geen immateriële schadevergoeding (ISV) toegekend als het procesbelang ‘een zeer gering bedrag’ beloopt (€ 15 of minder). De belanghebbende stelde dat zijn procesbelang niet slechts € 0,80 was, maar óók omvatte het betaalde griffierecht en vergoeding van psychische schade van € 1500 in verband met de termijnoverschrijding van ruim een jaar.

Volgens de rechtbank had de belanghebbende helemaal geen recht op invorderingsrente had omdat hij niet om uitstel van betaling had verzocht. De procedure had weliswaar te lang geduurd, maar de rechtbank zag niet in dat daardoor immateriële schade zou kunnen zijn geleden bij zo’n miniem procesbelang. De belanghebbende stelde daartegen hoger beroep in. Het Hof was het met de Rechtbank eens: omdat geen uitstel van betaling was gevraagd, hoefde geen invorderingsrente te worden vergoed. Ook het Hof achtte de afwijzing van ISV terecht vanwege het zeer geringe financiële belang. Griffierecht, mogelijke proceskostenvergoeding en ISV tellen volgens het Hof niet mee bij de bepaling van het financiële belang bij het beroep. Tegen de beslissing van het Hof stelde de belanghebbende beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De belanghebbende stelt dat bij de vraag of de uitzondering op de vooronderstelling van psychisch leed bij termijnoverschrijding (‘zeer gering financieel belang’) wel degelijk ook nevenvorderingen meetellen, met name claims tot vergoeding van griffierecht en immateriële schadevergoeding.

Advies AG

ISV dient tot compensatie van spanning en frustratie als gevolg van te lange duur van een procedure.Volgens de Hoge Raad wordt die spanning en frustratie verondersteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals met name een zeer gering financieel procesbelang. In 2017 heeft de Hoge Raad een bedrag van € 15 of lager genoemd als zeer gering financieel belang.

AG Wattel acht het evident dat griffierecht en immateriële schadevergoedings- en
proceskostenvergoedingsclaims daarbij niet meetellen. Zouden zij wel meetellen, dan wordt de al te lage bagatelgrens van € 15 nooit onderschreden. Alleen het griffierecht is altijd al hoger dan € 15 en een ISV-claim is altijd minimaal € 500. De bagatelgrens zou volstrekt betekenisloos zijn. Het doel van griffierecht is bovendien om belanghebbenden tot een zorgvuldige afweging te nopen of zij een zaak aan de bestuursrechter voorleggen, juist bij eengering financieel belang. Het meetellen van griffierecht voor ISV-doeleinden zou daar haaks op staan. Het meetellen van proceskosten-vergoedingsclaims zou er toe leiden dat belastingplichtigen met een beroepsgemachtigde (die altijd om proceskostenvergoeding vraagt) altijd een hoger financieel belang zouden kunnen stellen dan belastingplichtigen die zelf procederen en daarom geen proceskostenvergoedingsclaim hebben. Het meetellen, tenslotte, van de ISV-claim zelf als financieel belang waarover spanning en frustratie zou kunnen bestaan waarvoor dus opnieuw ISV zou moeten worden geboden, produceert volgensde A-G een in de eigen staart bijtende kurketrekkerredenering: een zichzelf voortbrengend altijd-prijs-vergoedingencircus.

AG Wattel heeft deze zaak aangegrepen voor enige algemene beschouwingen over vergoeding van veronderstelde immateriële schade bij onredelijk lange berechtingstermijnen in WOZ- en bpm-zaken in het licht van (i) recente rechtspraak van rechtbanken en hoven die expliciet afwijkt van de rechtspraak van de Hoge Raad daarover, (ii) de inmiddels door de Tweede Kamer aanvaarde Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm, die per 1 januari 2024 in werking treedt, en (iii) de praktijken van no cure no pay bureaus die zich in steeds grotere mate en ten koste van de rechterlijke capaciteit voor serieuzere zaken op WOZ- en bpm-bezwaren en -procedures werpen om op publieke middelen een verdienmodel te bouwen.

De AG adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond te verklaren en om aan te sluiten bij de in zijn conclusie weergegeven rechtspraak van de feitenrechters over immateriële schadevergoedings- en proceskosten-toekenning in WOZ- en bpm-zaken, vooruitlopend op de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm, die aansluit bij die rechtspraak van de rechtbanken.

Los daarvan lijkt het hem wenselijk dat de Hoge Raad (i) de immateriële schadevergoeding bij termijnoverschrijding maximeert op het pleitbare financiële belang bij de procedure in gevallen waarin een beroepsgemachtigde optreedt en (ii) de bagatelgrens waar beneden geen spanning en frustratie kan worden voorondersteld, maar aannemelijk gemaakt moet worden, aanzienlijk hoger stelt dan € 15.

Uitspraak Hoge Raad

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2023:1042