PG bij de Hoge Raad vordert geen herziening in ‘Butlermoord’ na een verzoek daartoe van advocaten na overlijden gewezen verdachte
Advocaat-generaal (AG) Harteveld vordert namens de procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad geen herziening in de zaak die bekendstaat als de ‘Butlermoord’. Het advocatenechtpaar Knoops (hierna: de verzoekers) had de PG daartoe verzocht na het overlijden van de gewezen verdachte in deze zaak.
De achtergrond van de zaak in het kort
De gewezen verdachte was medio 1982 als verzorger/verpleger in dienst getreden van het latere slachtoffer om voor haar te zorgen. Eind september 1983 trouwde hij met haar. Hij was ruim 30 jaar jonger dan de vrouw. Kort na het huwelijk, begin november 1983, werd de vrouw - die leed aan een hartkwaal en een hoge bloeddruk, medicijnen gebruikte en veel dronk – onwel. De gewezen verdachte zou haar daarop soep hebben gegeven, met daarin (palmboom)rum met een alcoholpercentage van 90%. Ook gaf hij haar een mengsel van wijn, (palmboom)rum met hetzelfde hoge alcoholpercentage en gin te drinken. Toen de toestand van de vrouw daarna snel verslechterde, heeft hij geen medische hulp ingeroepen. De vrouw is daarop overleden. De man is strafrechtelijk vervolgd voor betrokkenheid bij haar dood.
De rechtbank veroordeelde hem in 1984 tot twee jaar gevangenisstraf wegens ‘verwaarlozing met fatale gevolgen’. Een jaar later legde het hof hem in hoger beroep twaalf jaar gevangenisstraf op wegens moord. Het hof overwoog dat een complex van opzettelijk handelen (het toedienen van alcohol) en nalaten (het niet inroepen van medische hulp) de dood van het slachtoffer tot gevolg had gehad. Het enkele feit dat niet precies duidelijk was geworden wat puur medisch gezien de oorzaak van het intreden van de dood was geweest, of wat daarbij de exacte invloed van alle mogelijke relevante factoren was geweest, stond volgens het hof aan de redelijke toerekening niet in de weg. In beginsel is er voldoende basis voor toerekening als kan worden aangenomen dat het complex van het handelen en nalaten het gevaar dat de vrouw zou overlijden aanmerkelijk heeft vergroot, aldus het hof.
Een door de gewezen verdachte ingesteld cassatieberoep tegen deze uitspraak werd in 1986 door de Hoge Raad verworpen. Daarmee werd de veroordeling definitief. De gewezen verdachte heeft 7,5 jaar van de opgelegde straf uitgezeten. Hij kreeg in 1993 gratie.
Sinds 1986 is zeven keer herziening gevraagd van het arrest van het hof. Geen van deze aanvragen is door de Hoge Raad gehonoreerd. Op 6 oktober 2020 is de gewezen verdachte overleden.
Verzoekschrift
Na het overlijden hebben de verzoekers de PG bij de Hoge Raad gevraagd een herzieningsverzoek in te dienen. Vóór zijn overlijden heeft de gewezen verdachte aan verzoekers de wens geuit om zijn veroordeling nogmaals aan de Hoge Raad voor te leggen in de vorm van een herzieningsaanvraag. In het verzoekschrift staat dat de gewezen verdachte is overleden zonder dat hij een overlevende partner of bloedverwanten in de directe lijn of zijlijn tot en met de tweede graad heeft nagelaten. Daarmee is niet voldaan aan de in de wet genoemde nabestaanden die een herzieningsaanvraag namens een overleden gewezen verdachte kunnen indienen. Als die nabestaanden er niet zijn, kan dat uitsluitend nog door de PG bij de Hoge Raad ambtshalve worden gedaan.
In het verzoekschrift aan de PG bij de Hoge Raad wordt een aantal gronden voor een mogelijke herziening aangevoerd die volgens de verzoekers elk op zich, of tezamen, een nieuw gegeven (een zogenoemd novum) opleveren. Deze gronden zien kort gezegd op het volgende. Het ‘vergiftigingsscenario’ waarvan het hof is uitgegaan zou naar huidig wetenschappelijk inzicht onmogelijk zijn in die zin dat de toegediende soep en alcohol nimmer tot vergiftiging en daarmee het overlijden hadden kunnen leiden, de gewezen verdachte heeft geen alcohol met een extreem hoog alcoholpercentage toegediend, er is sprake geweest van een natuurlijk overlijden en de vermeende dringende hulpverlening was niet geïndiceerd en kenbaar geweest voor de veroordeelde.
Ter onderbouwing van deze gronden is - volgens de verzoekers - nieuwe informatie beschikbaar en overgelegd. Deze nieuwe informatie zou volgens verzoekers het bewijs opleveren dat het overlijden van de vrouw een natuurlijke dood betrof en dat de gewezen verdachte op geen enkele wijze haar overlijden heeft veroorzaakt of bewerkstelligd. Haar lot was volgens de verzoekers al geruime tijd voor haar daadwerkelijke overlijden bezegeld en de gewezen verdachte heeft hierin geen aandeel gehad. Van moord zou in ieder geval geen sprake zijn. Ook wordt betoogd dat in het licht van de medische gegevens die door middel van nieuwe rapporten bekend zijn geworden de gewezen verdachte niet anders had kunnen of moeten handelen.
Beoordeling AG
Het verzoekschrift is door AG Harteveld namens de PG bij de Hoge Raad beoordeeld. Uitgangspunt bij de beoordeling door de AG was primair of een vordering tot herziening op grond van de aangevoerde gronden enige kans van slagen zou hebben, dat wil zeggen dat het gaat om een nieuw gegeven (een novum) waarmee het hof dat de veroordeling uitsprak niet bekend was én waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat het hof, als het hof daarmee wel bekend zou zijn geweest, tot een vrijspraak zou zijn gekomen.
In zijn antwoord op het verzoek komt de AG na de bespreking van de aangevoerde gronden tot de conclusie dat ten aanzien van alle aangedragen gegevens geldt dat deze niet zijn aan te merken als een novum. In de kern is over de strekking van deze gegevens door de Hoge Raad al beslist in eerdere herzieningsaanvragen. Het opnieuw aandragen van die gegevens is volgens de AG om die reden zinloos. Maar ook geldt dat na een inhoudelijke beoordeling van deze gegevens door de AG, deze volgens hem niet het volgens de wet vereiste ernstige vermoeden opleveren dat, als het hof daarmee bekend zou zijn geweest, tot een vrijspraak zou zijn gekomen.
Verder wordt in het verzoekschrift nog gesteld dat zowel het hof als de Hoge Raad zich oordelen en conclusies aanmatigen die betrekking hebben op het medisch terrein terwijl die medische kennis ontbreekt en er ook geen moeite is gedaan om nader onderzoek te doen. De AG vindt dat bij deze stelling wordt voorbij gegaan dat het in deze zaak niet gaat om de medische causaliteit maar om de juridische causaliteit. Voor de beantwoording van de vraag of de dood redelijkerwijs aan de gewezen verdachte kan worden toegerekend is, tegen de achtergrond van de bewezenverklaring van het hof, niet beslissend waaraan de vrouw uiteindelijk, medisch gezien, is overleden. Over de juridische causaliteit hebben het hof en de Hoge Raad zich wel kunnen uitlaten.
De AG ziet dan ook geen reden voor het vorderen van herziening. Deze beslissing brengt met zich dat de zaak niet aan de Hoge Raad wordt voorgelegd.
Publicatie beantwoording PG verzoek van 9 december 2022 inzake 22/04647 (pdf, 288 kB)