Veroordeling moordzaak Enschede blijft in stand
De veroordeling van een verdachte wegens de moord op een man in Enschede op 26 januari 2018 blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
De zaak
Op 26 januari 2018 werd een man in zijn stilstaande auto in Enschede doodgeschoten. Het slachtoffer was gekomen om aan de verdachte drugs af te leveren. De verdachte heeft toen onmiddellijk op hem geschoten. De verdachte was eerder die avond naarstig op zoek naar (geld voor) drugs geweest. Hij kreeg echter telkens nul op het rekest. Verdachte verkeerde die avond/nacht in gezelschap van zijn toenmalige vriendin. De verdachte erkende het schieten op het slachtoffer.
Hij wilde de toenmalige vriendin horen over de door haar afgelegde verklaringen. Dat bleek niet mogelijk omdat zij niet meer vindbaar was. Het gerechtshof gebruikte onder meer deze verklaringen voor het bewijs van moord.
Het gerechtshof veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van dertien jaar wegens moord. De verdachte stelde van deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Cassatie(klachten)
De advocaat van de verdachte vroeg de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. Hij klaagde onder meer over de beslissing van het hof om de belastende getuigenverklaring van de toenmalige vriendin van verdachte voor het bewijs van de voorbedachte raad te gebruiken, terwijl de verdediging geen gelegenheid heeft gehad haar te horen. Daarmee zou het hof in strijd hebben gehandeld met het recht op een eerlijk proces.
Advies AG
De AG adviseerde de Hoge Raad de cassatieklacht gegrond te verklaren en de uitspraak van het hof te vernietigen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de cassatieklacht niet slaagt. Het hof heeft voor het bewijs van de voorbedachte raad behalve de door de verdachte betwiste verklaringen van zijn toenmalige vriendin als getuige, verschillende andere bewijsmiddelen gebruikt die betrekking hebben op feiten en omstandigheden waarover ook deze getuige heeft verklaard. Het daarmee samenhangende oordeel van het hof dat het bewijs voor het handelen met voorbedachte raad niet in beslissende mate steunt op de verklaringen van deze getuige maar ook steun vindt in ander bewijs, acht de Hoge Raad juridisch juist en niet onbegrijpelijk.
Het hof heeft verder geoordeeld dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht met betrekking tot de toenmalige vriendin, namelijk haar onvindbaarheid. Het hof heeft bij zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige ook rekening gehouden met ander bewijs die deze verklaringen ondersteunen en ook rekening gehouden met het feit dat een alternatief scenario niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop heeft het hof geoordeeld dat de procedure in haar geheel voldoet aan het recht op een eerlijk proces. Ook dit oordeel acht de Hoge Raad juridisch juist en niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
Vanwege de duur van de procedure wordt de opgelegde gevangenisstraf twaalf jaar en acht maanden.