PG bij de Hoge Raad: geen aanknopingspunten voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van aangifte tegen minister Wiersma
De aangifte werd gedaan i.v.m. aangekondigde maatregelen door en uitspraken van de minister over informele scholing
De Procureur-Generaal (PG) bij de Hoge Raad, Edwin Bleichrodt, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd dat hij geen aanknopingspunten ziet voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van een aangifte door acht moslimorganisaties tegen de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, Wiersma. De aangifte werd gedaan in verband met aangekondigde maatregelen in een Kamerbrief en uitspraken van minister Wiersma in de media en in ambtelijke nota’s over informele scholing.
In de visie van de PG is er geen verdenking dat minister Wiersma zich schuldig heeft gemaakt aan het ambtsdelict dat kort gezegd gaat om het nemen van beslissingen of het geven van bevelen, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wet- en regelgeving worden geschonden. Ook is er geen verdenking dat de minister zich in een interview met de Volkskrant en met opmerkingen in ambtelijk nota’s schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging, het aanzetten tot haat en discriminatie of discriminatie in de uitoefening van het ambt.
De PG heeft de Minister van Justitie en Veiligheid over zijn bevindingen en de uitkomst van het door hem uitgevoerde oriënterend onderzoek geïnformeerd. Het is nu aan de regering om op basis van de bevindingen te bepalen of een opsporingsonderzoek aangewezen is. De beslissing van de regering wordt gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is een onafhankelijk en zelfstandig instituut binnen de rechterlijke organisatie dat los staat van het rechtscollege de Hoge Raad. Er is geen gezagsverhouding tussen de Procureur-Generaal en de Hoge Raad. Dat komt ook tot uitdrukking in het woordje ‘bij’. De Procureur-Generaal geeft leiding aan het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad behoort niet tot het Openbaar Ministerie en is onafhankelijk ten opzichte van de Minister van Justitie en Veiligheid.
De procedure
In artikel 119 van de Grondwet is bepaald dat (voormalig) leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen voor door hen begane ambtsmisdrijven worden berecht door de Hoge Raad. De PG bij de Hoge Raad is belast met de strafrechtelijke vervolging van dergelijke ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen.
Hij kan echter niet naar eigen inzicht tot strafvervolging overgaan. Hij dient daartoe eerst opdracht te krijgen ofwel bij Koninklijk Besluit door de regering ofwel door een besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In 2017 is een Protocol (pdf, 487 kB) vastgesteld waarin is omschreven op welke wijze wordt omgegaan met aangiften betreffende ambtsdelicten van bewindspersonen of Kamerleden die binnenkomen bij een ministerie, het Openbaar Ministerie of bij de PG bij de Hoge Raad.
Indien er sprake is van een aangifte in de zin van het Protocol, start de PG bij de Hoge Raad een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Na afloop van het oriënterend onderzoek informeert de PG bij de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid over zijn bevindingen.
De aangifte
In de aangifte is ten eerste gesteld dat minister Wiersma wist dat de in zijn Kamerbrief van 18 november 2022 aangekondigde maatregelen met betrekking tot informele scholing waaronder toezicht door de onderwijsinspectie tot schending van de Grondwet konden leiden.
Ten tweede is in de aangifte gesteld dat minister Wiersma zich schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging, aanzetten tot haat en discriminatie en discriminatie in de uitoefening van het ambt. Gewezen wordt onder meer op uitlatingen in een interview met de Volkskrant en opmerkingen van de minister in ambtelijke nota’s.
Het oriënterend onderzoek
In de Kamerbrief van 18 november 2022 wordt door minister Wiersma aangekondigd dat er voorbereidingen voor een wetsvoorstel worden getroffen. Daarbij merkt hij op dat de grondwettelijke en verdragsrechtelijke randvoorwaarden nauwkeurig in acht zullen worden genomen. Anders dan de aangevers stellen, blijkt uit de in de aangifte genoemde stukken (het advies van de landsadvocaat en ambtelijke nota’s) niet dat de minister wist dat de aangekondigde maatregelen een schending zouden opleveren van de Grondwet. Daarbij kan de minister niet worden vervolgd voor wat hij in de Kamerbrief heeft geschreven omdat hij in zoverre parlementaire immuniteit geniet.
Ook zijn in het oriënterend onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit een redelijk vermoeden kan voortvloeien dat de minister zich in de media en in ambtelijke nota’s schuldig zou hebben gemaakt aan groepsbelediging, het aanzetten tot haat en discriminatie of discriminatie in de uitoefening van het ambt. De minister heeft slechts kritiek geuit op opvattingen en gedragingen van een kleine radicale kern binnen het informele onderwijs. Die uitlatingen zijn volgens de PG niet onnodig grievend, zetten niet aan tot haat, geweld, discriminatie of onverdraagzaamheid jegens moslims en er is geen sprake van discriminatie wegens godsdienst. De uitlatingen van de minister vallen volgens de PG onder de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting en zijn niet strafbaar.
Samengevat concludeert de PG dat uit zijn onderzoek geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit een verdenking van een ambtsdelict kan voortvloeien. Om die reden ziet hij geen aanknopingspunten voor een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte.
Publicaties
- Oriënterend onderzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad n.a.v. aangifte tegen minister A.D. Wiersma (pdf, 712 kB) in verband met aangekondigde maatregelen en uitspraken over informele scholing
- Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen