Veroordelingen voor diamantroof Schiphol in 2005 blijven in stand

17 oktober 2023

De veroordelingen van drie verdachten (verdachten D., H.V. en N.) voor onder meer betrokkenheid bij de diamantroof op de luchthaven Schiphol in februari 2005 blijven in stand. Dat geldt ook voor de veroordeling van een vierde medeverdachte (verdachte S.) wegens witwassen. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak
Op 25 februari 2005 vond op Schiphol een overval plaats waarbij diamanten en sieraden ter waarde van ongeveer 73 miljoen Amerikaanse dollar zijn weggenomen. Het opsporingsonderzoek heeft destijds wel geleid tot de aanhouding van een aantal verdachten maar geen van hen is toen vervolgd.

Naar aanleiding van nieuwe aanwijzingen is in 2013 opnieuw een onderzoek gestart. Naast de verdachten uit 2005 kwamen ook enkele nieuwe verdachten in beeld, onder wie een KLM-medewerker. In dit nieuwe onderzoek is onder meer gebruik gemaakt van telefoontaps en het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken). Daarnaast hebben, in het onderzoek tegen de KLM-medewerker, opsporingsambtenaren van het team Werken Onder Dekmantel die zich voordeden als criminelen, ruim twee jaar stelselmatig informatie ingewonnen (WOD-traject). Tegenover deze undercoveragenten deed deze verdachte uitlatingen over zijn eigen betrokkenheid en de betrokkenheid van medeverdachten. Naar aanleiding van het nieuwe onderzoek zijn de verdachten voor de rechter gebracht.

Het gerechtshof veroordeelde drie verdachten tot gevangenisstraffen van negen jaar en zes maanden. De vierde medeverdachte kreeg een gevangenisstraf van tien maanden en twee weken opgelegd. Ze stelden beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)
De advocaten van de verdachten vroegen de Hoge Raad de uitspraken te vernietigen. In de zaken tegen de verdachten D., H.V. en N. zijn onder meer cassatieklachten ingediend over het gebruik voor het bewijs van OVC-gesprekken en van de resultaten van het WOD-traject. In de zaak tegen verdachte S. zijn klachten ingediend over het bewijs van witwassen.

Advies advocaat-generaal (AG)
De AG adviseerde de Hoge Raad op 6 juni 2023 de veroordelingen in stand te laten.

Oordeel Hoge Raad

De Keskin-jurisprudentie van de Hoge Raad
In de zaken tegen de verdachten D., H.V. en N. speelt de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over de zogenoemde Keskin-uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een rol. Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het belang van de verdediging bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige die de verdediging nog niet heeft ondervraagd, terwijl deze getuige al eerder een belastende verklaring heeft afgelegd die door de rechter voor het bewijs van het feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. In dat geval hoeft de verdediging het verzoek niet te onderbouwen. Als de verdediging vervolgens geen effectief ondervragingsrecht heeft gehad, maar de rechter de getuigenverklaring toch wil gebruiken voor het bewijs, moet de rechter toetsen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. De Hoge Raad heeft eerder overwogen dat bij die beoordeling het gewicht van de getuigenverklaring in het bewijs een belangrijke beoordelingsfactor is. Dat doet echter niet eraan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden meegenomen. In deze zaken voegt de Hoge Raad daaraan toe dat voor bewijsmateriaal waarin uitlatingen zijn opgenomen die niet als zo’n getuigenverklaring kunnen worden aangemerkt, ook geldt dat aan de verdachte het recht toekomt om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van dat bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten. Ook dan moet, als ondanks het nodige initiatief van de verdediging de getuige niet kon worden gehoord, worden beoordeeld of het gebruik van die uitlatingen voor het bewijs in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. Bij die beoordeling komt naast de hiervoor genoemde beoordelingsfactoren onder meer betekenis toe aan de toelichting van de verdediging op de betwisting van de uitlatingen en haar belang bij het verzochte onderzoek.

In zijn uitspraken in deze zaken beslist de Hoge Raad onder meer dat de medeverdachte die uitlatingen deed in het WOD-traject moet worden beschouwd als een getuige die al eerder een belastende verklaring heeft afgelegd in de zin van de Keskin-jurisprudentie. Ook beslist de Hoge Raad dat dat niet geldt voor de medeverdachten die belastende uitlatingen deden in afgeluisterde gesprekken.

Zaak tegen verdachten D. en H.V.
Het hof heeft in deze zaken voor het bewijs gebruik gemaakt van de uitlatingen die door medeverdachten zijn gedaan in het WOD-traject en/of tijdens de OVC-gesprekken. Het hof heeft verzoeken van de verdediging tot het horen van deze personen als getuigen toegewezen. Ze hebben zich echter allen bij hun verhoor beroepen op hun verschoningsrecht. Het hof heeft in beide zaken vastgesteld dat de verdediging hierdoor geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad hen te ondervragen over de genoemde uitlatingen.

Het hof heeft vervolgens beoordeeld of het gebruik van de uitlatingen voor het bewijs in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. Daarbij is het hof in beide zaken tot de conclusie gekomen dat het proces als geheel eerlijk is verlopen. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om de personen als getuigen te ondervragen. Omdat zij zich hebben beroepen op hun verschoningsrecht was er een geldige reden waarom zij niet als getuige konden worden ondervraagd. Daarnaast berust het bewijs niet in beslissende mate op hun uitlatingen, maar is de betrokkenheid van de verdachte ook af te leiden uit ander bewijs. Verder heeft het hof compensatie geboden van de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de uitlatingen. Zo heeft de verdediging de audio-opnames van de afgeluisterde gesprekken zelf kunnen beluisteren en, in de zaak tegen de verdachte D., de verbalisanten die betrokken waren bij het WOD-traject kunnen ondervragen. Het hof heeft ook de verschillende uitlatingen op betrouwbaarheid onderzocht in samenhang met het overige bewijsmateriaal.

Het oordeel van het hof dat het gebruik van de uitlatingen voor het bewijs in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van de ‘overall fairness of the trial’ is volgens de Hoge Raad in beide zaken niet juridisch onjuist en ook niet onbegrijpelijk.

Ook de andere cassatieklachten slagen niet.

Zaken tegen verdachten N. en S.
De Hoge Raad oordeelt dat de cassatieklachten in beide zaken niet slagen. Hij heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen.

Met het oordeel van de Hoge Raad blijven de veroordelingen van alle verdachten en de opgelegde gevangenisstraffen in stand.

Uitspraken op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2023:1443

ECLI:NL:HR:2023:1445

ECLI:NL:HR:2023:1461

ECLI:NL:HR:2023:1462