Advies AG aan Hoge Raad: veroordeling wegens moord op ex-vriendin kan in stand blijven; wel zou de zaak op het punt van de strafoplegging en de schadevergoeding opnieuw moeten worden beoordeeld
De veroordeling van een verdachte wegens de moord op zijn ex-vriendin op 29 november 2018 in Rotterdam kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Keulen de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag. Wel moeten volgens de AG de strafoplegging en de vordering tot schadevergoeding van de moeder van het slachtoffer opnieuw door het gerechtshof worden behandeld en beoordeeld.
De zaak
Het levenloze lichaam van de vrouw werd op 30 november 2018 door haar ouders in haar flat gevonden. Op dat moment bleek een gaspit van het fornuis open te staan. Het ruim twee jaar oude dochtertje van het slachtoffer bevond zich op dat moment ook nog in de woning.
Het gerechtshof stelde vast dat de verdachte, de ex-partner van de vrouw, er op de avond van 29 november 2018 voor heeft gezorgd dat het slachtoffer hem in haar woning binnen liet. Kort daarop heeft hij haar in de woonkamer gedood. Hij heeft daarna het levenloze lichaam naar de hal gesleept, haar daar, met haar bovenlichaam in de keuken, neergelegd en een gaspit opengezet. Het hof heeft overwogen dat de verdachte op die manier heeft geprobeerd een zelfdoding in scène te zetten om de ware toedracht van zijn daad te verhullen.
Het hof kwam tot een bewezenverklaring van moord en legde een gevangenisstraf op van achttien jaar. De vordering tot schadevergoeding van de moeder op grond van shockschade door het aantreffen van het lichaam van haar dochter werd door het hof niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat op basis van de door de moeder overgelegde (medische) stukken en de daarop gegeven toelichting ‘niet precies kan worden vastgesteld welk deel van het geestelijk letsel is ontstaan door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbaar feit (shockschade) en welk deel is ontstaan door het missen van haar dochter (affectieschade)’. Dat betekende naar het oordeel van het hof dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde. Om die reden werd de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte was het met de veroordeling niet eens en stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. Ook twee benadeelde partijen, de moeder en het dochtertje van het slachtoffer, hebben een klacht aan de Hoge Raad voorgelegd.
Cassatie(klachten)
De advocaat van de verdachte vraagt de Hoge Raad de veroordeling te vernietigen. Hij klaagt onder meer dat het hof ontoereikend gemotiveerd een natuurlijke dood in de vorm van een acute hartdood als doodsoorzaak van het slachtoffer heeft uitgesloten. Ook is geklaagd dat de berechting niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
De moeder en het dochtertje van het slachtoffer hebben cassatieklachten ingediend over de beslissing van het hof op hun vorderingen tot schadevergoeding, in het bijzonder over de niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen tot vergoeding van shockschade.
Advies AG
Volgens de AG slagen de bewijsklachten niet. De veroordeling wegens moord kan dan ook in stand blijven.
De klacht van de moeder van het slachtoffer slaagt volgens de AG wel. De Hoge Raad heeft na de uitspraak van het hof in deze zaak zijn rechtspraak over shockschade en affectieschade in een arrest van 28 juni 2022 gepreciseerd. De niet-ontvankelijkverklaring van de vordering berust uitsluitend op het argument dat niet precies kan worden vastgesteld welk deel van het geestelijk letsel is ontstaan door shockschade en welk deel door affectieschade. Dat oordeel van het hof acht de AG juridisch onjuist. De niet-ontvankelijkverklaring omdat precies moet worden vastgesteld welk deel van het geestelijk letsel is ontstaan door de confrontatie miskent volgens de AG de ruimte die de wet en de Hoge Raad de rechter laten bij het schatten van de schade. Bij de vordering van het dochtertje heeft het hof volgens de AG wel kunnen oordelen dat behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De cassatieklachten over de overschrijding van de redelijke termijn slagen volgens de AG ook. De Hoge Raad zou in beginsel zelf de opgelegde gevangenisstraf volgens de gebruikelijke maatstaf kunnen verminderen. De AG adviseert de Hoge Raad echter de zaak ook op het punt van de strafoplegging terug te wijzen naar het hof in verband met de mogelijkheid dat het hof na terugwijzing ook een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte wil opleggen.
Uitspraak Hoge Raad
De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 31 oktober 2023.
De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.