Advies AG aan Hoge Raad: vrijspraak van het dragen van kleding en accessoires met naam en logo van verboden motorclub Bandidos kan niet in stand blijven

5 september 2023

De door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gegeven vrijspraak van deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie door het dragen van kleding en accessoires met de naam en het logo van de verbodenverklaarde Bandidos Motorcycle Club Holland, kan niet in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Harteveld de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.

De zaak

In 2017 is Bandidos Holland verboden. Dit verbod is op 24 april 2020 onherroepelijk geworden. In deze zaak gaat het om een man die op 21 april 2021 naar de ingang van een gerechtsgebouw liep, terwijl hij een t-shirt en een baseballpet met de opdruk van Bandidos en een heuptasje met het 1%-teken droeg. In het gerechtsgebouw werd een zaak behandeld tegen andere Bandidos-leden.

De man werd door het Openbaar Ministerie (OM) vervolgd voor voortzetting van de werkzaamheid van de verboden motorclub. De rechtbank kwam tot een veroordeling maar in hoger beroep werd de man door het gerechtshof vrijgesproken.

Het Openbaar Ministerie (OM) stelde van deze vrijspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

Het OM vraagt de Hoge Raad de vrijspraak van het gerechtshof te vernietigen. De cassatieklacht is gericht tegen het oordeel van het hof dat de gedraging van de verdachte niet kan worden aangemerkt als deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie (artikel 140 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr)).

Deze zaak is de eerste zaak die aan de Hoge Raad wordt voorgelegd waarin dit vraagstuk aan de orde is. Eerder is al wel een zaak voorgelegd waarin een kledingstuk van een andere verboden motorclub in beslag was genomen op grond van de geldende Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De Hoge Raad oordeelde in die zaak dat een verbod op het in het openbaar dragen van ‘colors’ in een gemeentelijke verordening niet mogelijk was. De vraag in de zaak die nu aan de Hoge Raad is voorgelegd, is of het dragen van dergelijke kleding onder het verbod van art. 140 lid 2 WvSr, het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden rechtspersoon, kan vallen.

Advies AG

Op basis van de wetsgeschiedenis van artikel 140 lid 2 WvSr kan volgens de AG worden vastgesteld dat de bedoeling van de wetgever is geweest het negeren van het rechterlijk verbod centraal te stellen. Voor wat betreft het type gedragingen waarmee het rechterlijk verbod wordt overtreden, heeft de wetgever in 2022 de reikwijdte van ‘voortzetting van de werkzaamheid’ vrij ruim opgevat. Daaronder vallen volgens de wetgever alle gedragingen die bij de normale werkzaamheid van de verboden organisatie hoorden. Dat kunnen dus ook gedragingen zijn die op zichzelf bezien niet strafbaar zijn, maar die wel bij het normale verenigingsverband horen. Is dat het geval, dan wordt de uitspraak van de rechter die het verbod heeft uitgesproken niet opgevolgd.

Voor de zaak in kwestie betekent dit volgens de AG dat de vraag moet worden beantwoord of de verdachte door het dragen van clubkleding – binnen de context van een gerechtsgebouw waar op dat moment een zaak tegen andere oud-leden van de verboden organisatie werd behandeld – naar objectieve maatstaven heeft bijgedragen aan de voortzetting van de werkzaamheid van die verboden organisatie.

Volgens het hof staat in de wetsgeschiedenis ‘(meer) nadrukkelijk de gerichtheid van de gedragingen ter zake van de werkzaamheid van een verboden verklaarde organisatie voorop’. Het hof heeft over de feiten in deze zaak geoordeeld dat het lopen met kleding en een tasje met de opdruk van Bandidos gezien de aard van de gedraging en de omstandigheden geen gedraging is die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Het hof vond de gedraging daarvoor – in de woorden van de AG – te onbeduidend, namelijk een ongerichte, individuele actie van een voormalig lid van de organisatie.

De AG vindt dat die redenering van het hof niet zonder meer overtuigt. De zaak gaat over het gebruik van symbolen van een organisatie die verboden is vanwege een cultuur van geweld en wetteloosheid. Deze ‘outlaw-cultuur’ wordt ook uitgedragen in kleding. Het dragen van bijvoorbeeld het 1%-teken is daarbij een teken waarmee men aan de buitenwereld wil laten zien dat men buiten de wet wil opereren en dat men een outlaw is. Volgens de AG is daarom niet zonder meer begrijpelijk dat het hof het openlijk dragen van deze verenigingskleding niet als voortzetting van de verboden organisatie heeft aangemerkt. Dat wordt nog versterkt doordat de verdachte de kleding heeft gedragen bij het binnengaan van een gerechtsgebouw waar op dat moment een rechtszaak diende tegen leden van de motorclub. De gedraging is daarom volgens de AG niet zonder meer ‘ongericht’ zoals het hof oordeelde. Ook het dragen van kleding kan een gedraging zijn die uiting geeft aan het voortzetten van de verboden organisatie. Het lijkt de AG dat de wetgever een dergelijke gedraging evengoed strafbaar heeft willen stellen. Daarvan uitgaande had het hof beter moeten motiveren waarom de gedragingen van de verdachte toch niet als voortzetting van de verboden organisatie kunnen worden aangemerkt.

De AG adviseert de Hoge Raad dan ook de vrijspraak van het hof te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof om opnieuw te worden behandeld en beoordeeld.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 17 oktober 2023.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2023:763