Farmaceutische producten vallen niet onder het verlaagde omzetbelastingtarief voor geneesmiddelen
Farmaceutische producten die als medische hulpmiddelen worden verhandeld, vallen voor de heffing van Nederlandse omzetbelasting niet onder het verlaagde tarief voor (geregistreerde) geneesmiddelen. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
De zaak
De belanghebbende in deze zaak produceert en verkoopt onder meer een bepaalde huidverzorgingscrème. Zij heeft ter zake van die verkopen omzetbelasting op aangifte voldaan naar het verlaagde tarief. Volgens haar is namelijk de levering van deze categorie farmaceutische producten die als medische hulpmiddelen worden verhandeld, net zoals de levering van producten uit de categorie geneesmiddelen aan dat verlaagde omzetbelastingtarief onderworpen en niet aan het algemene tarief.
De Inspecteur is van mening dat op deze verkopen het algemene tarief van toepassing is. Hij heeft daarom aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor het bedrag dat in zijn visie méér aan omzetbelasting is verschuldigd. Tegen het besluit van de Inspecteur op het bezwaar van de belanghebbende tegen die naheffingsaanslag stelde de belanghebbende beroep in. Omdat de Rechtbank dat beroep ongegrond heeft verklaard, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Beslissing Hof
Bij het Hof was in geschil of de belanghebbende zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de levering van haar producten het verlaagde tarief van toepassing is. De belanghebbende deed daarbij in het bijzonder een beroep op het fiscale neutraliteitsbeginsel. Dat beginsel houdt in dat soortgelijke goederen, die uitwisselbaar zijn en dus met elkaar concurreren, voor de heffing van omzetbelasting niet verschillend mogen worden behandeld.
Het Hof oordeelde dat de geregistreerde geneesmiddelen die niet op recept worden geleverd, waarmee de belanghebbende haar eigen farmaceutische producten vergelijkt, niet gelijksoortig zijn aan die farmaceutische producten, onder meer omdat de wettelijke kaders en regimes van die geneesmiddelen en van de producten van de belanghebbende zodanig verschillen dat zij niet onderling uitwisselbaar zijn. Dergelijke geneesmiddelen moeten namelijk aan andere en strengere eisen voldoen dan farmaceutische producten zoals die van de belanghebbende. Deze eisen betreffen de toelating op de markt en waarborgen voor hun kwaliteit, werkzaamheid en risico’s, en ook het informeren van de consument daarover en de controle daarop. Omdat de producten van de belanghebbende en geregistreerde geneesmiddelen niet uitwisselbaar zijn, achtte het Hof het fiscale neutraliteitsbeginsel niet geschonden doordat alleen voor de levering van de laatste categorie, geneesmiddelen, een verlaagd omzetbelastingtarief geldt.
De belanghebbende was het met de beslissing van het Hof niet eens en stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad stelt in zijn uitspraak voorop dat EU-lidstaten, waaronder Nederland, een verlaagd omzetbelastingtarief mogen invoeren op leveringen van bepaalde categorieën producten. De lidstaten zijn daarbij vrij om het verlaagde tarief selectief toe te passen op bepaalde specifieke goederen of diensten. Zo’n door de nationale wetgever gemaakte selectie mag echter niet in strijd zijn met het fiscale neutraliteitsbeginsel.
Of goederen soortgelijk zijn, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument, dat wil zeggen de consument die gemiddeld geïnformeerd is en gemiddeld oplettend. Bij die beoordeling gaat het erom of de desbetreffende goederen voor de gemiddelde consument uitwisselbaar zijn. Daarvan is sprake als de goederen vergelijkbaar zijn wat betreft hun eigenschappen en gebruik, en als bovendien hun verschillen de (aankoop)keuze van die gemiddelde consument voor het ene of het andere goed niet aanmerkelijk beïnvloeden. Bij uitwisselbare goederen kan een verschil in omzetbelastingtarief namelijk van invloed zijn op de keuze van de consument, en dat zou een schending van het fiscale neutraliteitsbeginsel opleveren. Zo’n beïnvloeding van de keuze van de consument kan ook worden veroorzaakt door een verschil in toepasselijke regelgeving of (overheids)toezicht waaraan dergelijke uitwisselbare goederen zijn onderworpen.
In de zaak van de belanghebbende moet dus worden beoordeeld of het verschillende omzetbelastingtarief voor de categorie ‘geneesmiddelen’ en de categorie ‘farmaceutische producten’ is gebaseerd op een of meer verschillen die voor de gemiddelde consument belangrijk kunnen zijn bij het maken van zijn of haar keuze. Dat onderscheid moet voor de gemiddelde consument kenbaar zijn bij het doen van de aankoop.
Het Hof heeft volgens de Hoge Raad terecht geoordeeld dat in de Geneesmiddelenwet kwaliteits- en controlewaarborgen worden gegeven voor geregistreerde, wel of niet op recept verkrijgbare geneesmiddelen. Dat geldt ook voor de oordelen van het Hof dat de regelgeving voor de farmaceutische producten van de belanghebbende, in vergelijking met de Geneesmiddelenwet minder strenge eisen stelt aan het op de markt brengen van medische hulpmiddelen, zoals de producten van de belanghebbende, en dat voor dergelijke hulpmiddelen minder strenge kwaliteits- en controlewaarborgen gelden. Dat deze wettelijke waarborgen voor de gemiddelde consument kunnen beantwoorden aan verschillende behoeften en dat dit onderscheid voor deze consument bij het maken van een keuze tussen een product mét, en een product zónder die waarborgen, een beslissende factor kan zijn bij de aankoop, heeft het Hof naar het oordeel van de Hoge Raad eveneens terecht geoordeeld.
Aangenomen moet worden dat geregistreerde geneesmiddelen zozeer verschillen van medische hulpmiddelen dat het onderscheid tussen deze twee categorieën aanmerkelijke invloed zal hebben op de keuze van de gemiddelde consument tussen vergelijkbare producten, aldus de Hoge Raad. Het Hof heeft dan ook terecht en op goede gronden beslist dat niet kan worden gezegd dat de producten van de belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting uitwisselbaar zijn met geregistreerde geneesmiddelen, ook niet indien deze zonder recept verkrijgbaar zijn. Van een inbreuk op het fiscale neutraliteitsbeginsel is dan ook geen sprake. De uitspraak van het Hof blijft in stand.