Advies AG aan Hoge Raad: beslissing hof waarbij vorderingen van oud-studenten Erasmus Universiteit Rotterdam tot terugbetaling hoge kosten deeltijd master Bedrijfskunde werden afgewezen kan niet in stand blijven

5 april 2024

De beslissing van het gerechtshof Den Haag waarbij de vorderingen van een aantal oud-studenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) tot terugbetaling van teveel betaald collegegeld voor de deeltijd master bedrijfskunde werden afgewezen, kan niet in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) De Bock de Hoge Raad in haar conclusie van vandaag. De AG vindt onder meer dat het hof het beroep van de oud-studenten op dwaling ten onrechte heeft afgewezen.

De zaak

De oud-studenten hebben in de periode 2009-2018 aan de EUR de twee jaar durende deeltijd master bedrijfskunde gevolgd. Deze master was specifiek bestemd voor werkenden (‘mid-career professionals’). Afhankelijk van het jaar van hun inschrijving hebben de oud-studenten voor het volgen van de master rond de € 34.000,- betaald. Het wettelijk collegegeld bedroeg, opnieuw afhankelijk van het jaar van inschrijving, rond de € 2.000,- per jaar.

De Inspectie van het Onderwijs (de Inspectie) heeft onderzoek gedaan naar de additionele kosten verbonden aan masteropleidingen van de EUR. De Inspectie concludeerde in haar rapport onder meer dat de extra bijdragen die de universiteit vroeg van studenten voor het volgen van de deeltijd master bedrijfskunde in strijd zijn met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De oud-studenten hebben zich vervolgens tot de EUR gewend met het verzoek om het teveel betaalde collegegeld aan hen terug te betalen. De EUR heeft dit verzoek afgewezen. Vervolgens zijn de oud-studenten naar de (civiele) rechter gestapt. De rechtbank heeft de oud-studenten niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen omdat zij volgens de rechtbank naar de bestuursrechter hadden moeten gaan. Het gerechtshof heeft in hoger beroep de oud-studenten wel ontvankelijk verklaard, maar de vorderingen op inhoudelijke gronden afgewezen. Tegen deze beslissing gingen de oud-studenten in cassatie bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De oud-studenten vragen de Hoge Raad de beslissing van het hof te vernietigen. In cassatie wordt onder meer geklaagd over de afwijzing van het hof van het beroep van de oud-studenten op dwaling en onrechtmatige daad.

De EUR heeft ook cassatie ingesteld, maar dan alleen voor het geval een of meer van de cassatieklachten van de oud-studenten slagen. In dat geval vraagt de EUR ook om de beslissing van het hof te vernietigen, maar dan omdat het hof ten onrechte de oud-studenten ontvankelijk heeft verklaard in hun vorderingen. Volgens de EUR hadden de oud-studenten naar de bestuursrechter moeten gaan.

Advies AG

De AG is van mening dat de cassatieklachten van de oud-studenten slagen. De deeltijd master bedrijfskunde was een door de overheid bekostigde opleiding. Het is in strijd met de WHW om studenten méér te laten betalen voor het volgen van een publiek bekostigde opleiding dan het wettelijk collegegeld (of het instellingscollegegeld, als een student al eerder een studie heeft afgerond). Dat dit niet is toegestaan is bevestigd door opvolgende ministers van Onderwijs. Publieke onderwijsinstellingen zoals de EUR ontvangen financiering van de overheid voor bekostigde opleidingen en mogen slechts in uitzonderlijke gevallen extra kosten in rekening brengen. Van zo’n uitzonderlijk geval is hier geen sprake.

Bovendien heeft de EUR de oud-studenten niet goed voorgelicht over het feit dat het ging om een bekostigde opleiding. De EUR had hier helderheid moeten verschaffen. Onderwijsinstellingen dienen (aankomende) studenten zorgvuldig voor te lichten. Dit betekent dat de EUR had moeten meedelen dat het om een publiek bekostigde studie ging. De beslissing van het hof dat geen sprake is van dwaling kan daarom volgens de AG niet in stand blijven.

Ook andere cassatieklachten van de oud-studenten slagen volgens de AG. Het hof oordeelde dat de EUR in strijd met de WHW heeft gehandeld, maar dat de vordering van de oud-studenten dat de EUR daarmee onrechtmatig heeft gehandeld toch niet toewijsbaar is. Dat oordeel is volgens de AG juridisch onjuist en niet begrijpelijk.

Het door de EUR ingestelde cassatieberoep slaagt volgens de AG niet. De AG is van mening dat deze zaak thuishoort bij de civiele rechter en niet bij de bestuursrechter. Het hof heeft dus terecht geoordeeld dat de oud-studenten ontvankelijk zijn in hun vorderingen.

Volgens de AG kan de uitspraak van het hof niet in stand blijven. Zij adviseert de Hoge Raad dan ook de uitspraak te vernietigen.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 4 oktober 2024.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:374