Veroordelingen wegens liquidatie in Rotterdam in 2018 blijven in stand

16 april 2024

De veroordelingen van twee verdachten wegens onder meer hun betrokkenheid bij de liquidatie van een man op 17 oktober 2018 in Rotterdam blijven in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Het gaat in deze zaak om de moord op een 64-jarige man op 17 oktober 2018 in Rotterdam. Het slachtoffer werd door de bestuurder van een scooter (de hoofdverdachte) met een pistoolmitrailleur beschoten op een moment dat hij zich bevond in een Volkswagen Polo die stilstond op een druk kruispunt. De schutter kende het slachtoffer niet. Hij had een telefoon met daarin een foto van het slachtoffer en van zijn adres en auto. Er zijn aanwijzingen dat de schutter de moord in ruil voor geld heeft uitgevoerd. De medeverdachte was de neef van het slachtoffer. Hij heeft gezorgd voor de telefoon die de schutter bij zich had met daarin de gegevens van het slachtoffer. Het hof stelde vast dat de hoofdverdachte met de pistoolmitrailleur (ten minste) twaalf keer heeft geschoten in de richting van de auto met daarin het slachtoffer. Het slachtoffer overleed acht dagen later aan zijn schotverwondingen. Bij het schieten raakte één kogel het bestelbusje dat zich achter het voertuig van het slachtoffer had opgesteld. De inzittende van die bestelbus is ongedeerd gebleven.

Het gerechtshof Den Haag veroordeelde de hoofdverdachte voor moord en poging doodslag tot 23 jaar gevangenisstraf. De medeverdachte werd veroordeeld wegens medeplichtigheid aan moord en voor witwassen van geld en een duur horloge. Hij kreeg 14 jaar gevangenisstraf opgelegd.

Beide verdachten stelden beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaten van beide verdachten vroegen de Hoge Raad de uitspraken van het hof te vernietigen. In de zaak tegen de hoofdverdachte werd onder meer geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de inzittende van de bestelbus. Ook werd geklaagd dat de redelijke behandeltermijn is overschreden. In de zaak tegen de medeverdachte werd onder meer geklaagd over het bewijs van opzet op de medeplichtigheid en het opzet op de dood van het slachtoffer.

Advies advocaat-generaal (AG)

De AG adviseerde de Hoge Raad op 26 maart 2024 de veroordelingen in stand te laten. In verband met de duur van de procedure vond de AG dat de opgelegde straffen volgens de gebruikelijke maatstaf moesten worden verminderd.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de cassatieklachten van de verdachten over de oordelen van het hof niet slagen. De Hoge Raad heeft die klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen die beantwoord moeten worden.

Met de uitspraak van de Hoge Raad zijn de veroordelingen definitief. De Hoge Raad is van oordeel dat in de zaak tegen de hoofdverdachte de redelijke behandeltermijn in cassatie is overschreden. De Hoge Raad bepaalt de straf in die zaak op 22 jaar en tien maanden. De straf tegen de medeverdachte blijft ongewijzigd in stand.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2024:590

ECLI:NL:HR:2024:591