Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen over uitleg nieuwe bepaling in de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
De Hoge Raad heeft vandaag antwoord gegeven op prejudiciële vragen die het gerechtshof Den Haag heeft gesteld in een zaak over de uitleg van een bepaling die in 2023 is toegevoegd aan de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp). Het gaat om artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw).
Nieuwe wettelijke regeling
Mensen die te maken hebben met problematische schulden kunnen bij de gemeente om hulp vragen om tot een oplossing voor hun schulden te komen. Dit wordt het minnelijke traject genoemd. Als het minnelijke traject niet tot een oplossing leidt, kan als laatste redmiddel gebruik worden gemaakt van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het succesvol doorlopen van de schuldsaneringsregeling leidt tot een ‘schone lei’ en biedt daarmee perspectief op een schuldenvrije toekomst.
De schuldsaneringsregeling gaat van start wanneer de rechter dit in een vonnis bepaalt. Dit traject duurde voorheen drie jaar, ongeacht hoe lang men daarvóór via de gemeente had geprobeerd om tot een oplossing te komen.
Dit is op 1 juli 2023 veranderd. De duur van het traject in de schuldsaneringsregeling is toen verkort tot anderhalf jaar, en in de wet is opgenomen dat de termijn van de schuldsaneringsregeling gaat lopen vanaf de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel vanaf “de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling (…) indien die dag eerder is gelegen.” Sindsdien kan de termijn van de schuldsaneringsregeling dus ook ingaan vanaf de dag waarop er een eerste aflossing is gedaan in het kader van een minnelijk traject, waardoor de schuldsaneringsregeling dus korter kan duren dan anderhalf jaar.
De zaak
In deze procedure gaat het om twee schuldenaren. Een van hun schuldeisers had beslag op hun inkomen gelegd. Daardoor hadden zij via verplichte inhouding op het loon alleen aan die schuldeiser betaald. Omdat die betalingen niet ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers waren gekomen, maar alleen ten gunste van de schuldeiser die beslag had gelegd, was volgens de rechtbank geen sprake van een ‘eerste aflossing’ als bedoeld in de wet.
De schuldenaren stelden hoger beroep in van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vervolgens een aantal prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad, om duidelijkheid te krijgen over de manier waarop de nieuwe wettelijke regeling moet worden uitgelegd.
De uitleg van de nieuwe wettelijke bepaling (art. 349a lid 1 Fw)
Het hof heeft twee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De eerste vraag gaat over de uitleg van een aantal begrippen in art. 349a lid 1 Fw. De tweede vraag gaat over de voorwaarden voor het vaststellen van het eerdere aanvangsmoment van de wettelijke schuldsaneringsregeling wat betreft de inspanningen van en aflossingen door de schuldenaar in het minnelijke traject.
Het advies van de advocaat-generaal (AG)
AG De Bock heeft in haar conclusie van 22 mei 2024 aan de Hoge Raad geadviseerd hoe de Hoge Raad de vragen die het gerechtshof Den Haag heeft gesteld, zou kunnen beantwoorden.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad beantwoordt de vragen die in deze prejudiciële procedure zijn gesteld met inachtneming van de gedachte die aan de nieuwe bepaling ten grondslag ligt, te weten dat de totale duur van schuldhulpverleningstrajecten korter wordt. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel ook betrokken het belang van schuldeisers dat zoveel mogelijk op hun schulden wordt afgelost dan wel aan de boedel wordt afgedragen.
Om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling, moet de schuldenaar tijdens het minnelijke traject hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dat traject voortvloeien. Als uitgangspunt geldt dat de schuldenaar tijdens dat minnelijke traject maximaal moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven .
Als eerste aflossing in het minnelijke traject zoals bedoeld in art. 349a lid 1 Fw zijn in de eerste plaats aan te merken aflossingen of gespaarde bedragen die ten goede komen aan de gezamenlijke schuldeisers. De Hoge Raad oordeelt dat ook aflossingen aan een of enkele schuldeisers wegens een door hen gelegd beslag als eerste aflossing kunnen gelden. De schuldenaar kan er immers in de regel niets aan doen dat beslag is gelegd. Verder kan ook een schuldenaar die geen enkele aflossingsruimte heeft, in aanmerking komen voor een eerder aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling.
Bij toepassing van het alternatieve aanvangsmoment moet de rechter er wel voor zorgen dat er voldoende tijd overblijft om de schuldsanering volgens de wettelijke regels af te wikkelen. Daarvoor zal in de regel een termijn van een half jaar na de uitspraak van de schuldsaneringsregeling nodig zijn.
Wat is een prejudiciële vraag?
Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter over een rechtsregel waarover de Hoge Raad niet eerder heeft geoordeeld. Het moet gaan om een vraag die zich voordoet in een concrete zaak die bij een rechtbank of gerechtshof in behandeling is en die van belang is voor de beslissing in een groot aantal andere zaken. De antwoorden kunnen de rechter houvast geven bij toekomstige beslissingen in concrete zaken.
Publicatie op rechtspraak.nl
Wilt u nieuwsberichten van de Hoge Raad ontvangen? Abonneer u dan op de nieuwsservice van de Hoge Raad. Met deze nieuwsservice krijgt u automatisch een e-mail zodra een nieuwsbericht op onze website verschijnt. U kunt zelf kiezen welke attendering u wilt ontvangen. Meer informatie vindt u onder ‘Nieuwsservice’ op onze website www.hogeraad.nl.