Advies plv. AG aan Hoge Raad: beslissing hof dat 'kakkerlakvlag' bij demonstratie strafbare groepsbelediging oplevert in stand laten
De veroordeling van een verdachte wegens groepsbelediging door tijdens een demonstratie op de Dam in Amsterdam een Israëlische vlag te tonen met een blauwe kakkerlak, kan in stand blijven. Dat adviseert plaatsvervangend advocaat-generaal (plv. AG) Van Wees de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.
De zaak
De verdachte toonde op 7 juni 2018 tijdens een demonstratie op de Dam in Amsterdam een bord met daarop een afbeelding van de Israëlische vlag waarin de blauwe davidster was vervangen door een blauwe kakkerlak. Hij deed dat in de marge van een demonstratie tegen het beleid van de staat Israël.
De rechtbank sprak de verdachte vrij omdat de uitlating van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet onmiskenbaar was gericht tegen een bevolkingsgroep maar tegen de staat Israël. Dat is niet strafbaar. Het hof kwam in hoger beroep wel tot een veroordeling wegens groepsbelediging van Joden wegens hun ras. Volgens het hof moet de afbeelding worden verstaan als de uitlating: “de leden van het Joodse volk zijn kakkerlakken”. Dit is beledigend voor leden van het Joodse volk en die niet beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Bij deze uitleg van de afbeelding heeft het hof ook de historische context van de Tweede Wereldoorlog betrokken, waarin miljoenen Joden in Duitse concentratiekampen zijn omgebracht als waren zij ongedierte. Volgens het hof maakt die context de afbeelding des te beledigender. Dat ook een uitleg van de afbeelding denkbaar is waarin deze kritiek op de staat Israël inhoudt, betekent volgens het hof niet dat het tonen van deze afbeelding valt onder de vrijheid van meningsuiting. Het hof oordeelde ten slotte dat de strafbaarheid van deze afbeelding de verdachte niet beperkt in zijn mogelijkheden om op andere manieren kritiek te uiten en aandacht te vragen voor het beleid van de staat Israël.
Het hof legde een voorwaardelijke geldboete van 350 euro op. Tegen deze veroordeling stelde de verdachte beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Cassatie(klachten)
De advocaat van de verdachte vraagt de Hoge Raad de veroordeling te vernietigen. In cassatie wordt onder meer geklaagd over het oordeel van het hof dat de gedraging van de verdachte niet is gericht tegen de staat Israël, maar tegen een groep personen en groepsbelediging oplevert. Ook wordt geklaagd dat het hof het beroep op de vrijheid van meningsuiting heeft verworpen op ontoereikende gronden.
Advies plv. AG
De plv. AG is van mening dat het hof in dit geval heeft kunnen oordelen dat sprake is van strafbare groepsbelediging. Het onderwerp van de demonstratie en het gegeven dat een vlag van een land is gemanipuleerd, lijken de plv. AG op zichzelf bezien passen bij een uitlating die is gericht tegen een land en niet, althans niet in de eerste plaats, op een groep mensen. De plv. AG is echter van mening dat meer gewicht moet toekomen aan het feit dat het onderdeel dat door de verdachte is vervangen - de davidster - nu net dat onderdeel van de vlag is waarmee (de verbinding tussen de staat Israël en) het Joodse volk wordt aangeduid. Daar komt bij dat hetgeen ter vervanging van de davidster is afgebeeld - een kakkerlak - een levend wezen is dat in het algemeen als ongedierte wordt gezien. Die symboliek roept volgens de plv. AG evident eerder de associatie op met een groep mensen dan met niet met levende wezens te vergelijken begrippen als een staat of een religie. Het is juist de combinatie van (het vervangen van) de davidster en de kakkerlak die de afbeelding zijn beledigende betekenis geeft. Ook het feit dat het hof de historische beladenheid van het vergelijken van bevolkingsgroepen met ongedierte heeft betrokken bij het oordeel dat de afbeelding strafbaar beledigend is, is volgens de plv. AG geenszins onbegrijpelijk.
Ook de andere cassatieklachten tegen het oordeel van het hof over de strafbare groepsbelediging, waaronder de klacht dat de uitlating moet worden aangemerkt als een bijdrage aan een ‘debate of general interest’ en dat sprake van artistieke expressie zou zijn, slagen volgens de plv. AG niet.
Verder staat volgens de plv. AG in deze zaak het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens) niet in de weg aan een veroordeling wegens groepsbelediging. Het Europese Hof voor de rechten van de mens laat namelijk meer ruimte voor het beperken van de vrijheid van meningsuiting als het gaat om denigrerende opmerkingen tegen minderheden. Het gerechtshof heeft in de onderhavige zaak de uitlating van de verdachte begrepen als een uitlating die is gericht tegen een minderheid.
De plv. AG adviseert de Hoge Raad dan ook de veroordeling van de verdachte wegens groepsbelediging in stand te laten.
Uitspraak Hoge Raad
De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 2 april 2024.
De conclusie van de (plv.) advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De (plv.) advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.