Hoge Raad: alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen huwelijkse voorwaarden wetsontduiking, en daarmee een belaste verkrijging krachtens erfrecht, opleveren
Het aangaan van huwelijkse voorwaarden bij of tijdens het huwelijk leidt niet tot een (belaste) schenking. Dit is niet anders indien de echtgenoten voor ongelijke delen worden gerechtigd tot de goederen van de huwelijksgemeenschap. Alleen in uitzonderlijke gevallen, als het aangaan van huwelijkse voorwaarden als wetsontduiking wordt aangemerkt, vormt de daaruit voortvloeiende vermogensverschuiving een verkrijging krachtens erfrecht. In het arrest van vandaag geeft de Hoge Raad de voorwaarden waaronder zo’n uitzonderlijk geval kan worden aangenomen.
Wettelijk kader
Op grond van de Successiewet 1956 wordt erfbelasting geheven over de waarde van alles wat wordt verkregen ‘krachtens erfrecht’, dat wil zeggen: door het overlijden van iemand. In diezelfde wet wordt ook de schenkbelasting geregeld. Schenkbelasting wordt geheven over de waarde van alles wat wordt verkregen door schenking. Schenkingen die binnen 180 dagen vóór het overlijden van de schenker hebben plaatsgevonden, worden belast alsof zij krachtens erfrecht zijn verkregen.
Het aangaan van een huwelijk, waarbij een algehele of gedeeltelijke gemeenschap van goederen ontstaat, wordt niet als een (belaste) schenking beschouwd. Ook het aangaan van huwelijkse voorwaarden bij of tijdens het huwelijk houdt geen (belaste) schenking in.
De zaak
De belanghebbende in deze zaak was in september 2015 in wettelijke gemeenschap van goederen (50-50) gehuwd met de erflater. In oktober 2017 zijn zij huwelijkse voorwaarden aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat erflater zal zijn gerechtigd tot 10% van de goederen en schulden van de huwelijksgemeenschap en de belanghebbende tot 90% daarvan. De erflater is in december 2017 (dus binnen 180 dagen na het aangaan van de huwelijkse voorwaarden) overleden. De belanghebbende is de enige erfgename.
De Inspecteur heeft een aanslag erfbelasting opgelegd uitgaande van een 50-50-verdeling van de gemeenschap van goederen in plaats van de 10-90-verdeling zoals bij huwelijkse voorwaarden was overeengekomen. Daardoor was de vermogensverschuiving naar belanghebbende door het overlijden 50% van het vermogen in plaats van 10% daarvan; de belaste verkrijging krachtens erfrecht was daarmee voor de belanghebbende aanzienlijk groter, namelijk 50% in plaats van 10% van het vermogen.
Oordeel van het Hof
Het Hof oordeelde onder meer dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden op één lijn moet worden gesteld met een schenking omdat volgens het Hof in dit geval sprake is van strijd met doel en strekking van de successiewet.
De belanghebbende stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak vooropgesteld dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden geen schenking inhoudt, ook niet als de echtgenoten volgens de huwelijkse voorwaarden voor ongelijke delen worden gerechtigd tot de goederen van de huwelijksgemeenschap.
Dit neemt, aldus de Hoge Raad, niet weg dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden in uitzonderlijke gevallen wel wetsontduiking kan opleveren. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor indien (i) het ontgaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest, en bovendien (ii) het in strijd zou komen met doel en strekking van de successiewet wanneer de vermogensverschuiving tussen de echtgenoten en het vervolgens overlijden van één van hen niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Dit doet zich voor als op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel wordt gerechtigd tot het gemeenschappelijke vermogen (in dit geval: de erflater), eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot (in dit geval: de belanghebbende) en dat daardoor de vermogensverschuiving van de ene echtgenoot naar de andere zich zal voltrekken. Dan moet worden aangenomen dat de vermogensverschuiving door de huwelijkse voorwaarden geen andere praktische betekenis kon hebben dan het vermijden van erfbelasting.
Daarvan is volgens de Hoge Raad in dit geval echter geen sprake.
De uitspraak van het Hof blijft niet in stand en de aan de belanghebbende opgelegde aanslag wordt vernietigd.