Veroordeling wegens dodelijke aanrijding met een 15-jarige fietsster in Heerhugowaard blijft in stand

16 januari 2024

De veroordeling van een man wegens een dodelijke aanrijding met een 15-jarige fietsster op 19 juni 2019 in Heerhugowaard blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

De verdachte reed op de bewuste dag aan het einde van de avond in zijn Porsche met twee andere auto’s vanaf een bedrijventerrein naar huis. Getuigen viel op dat ze veel harder reden dan de toegestane 50 kilometer per uur. Onderzoek aan de hand van camerabeelden heeft uitgewezen dat de groep van drie auto’s minimaal 112 kilometer per uur reed. Op een kruising raakte de verdachte een 15-jarig meisje dat op de fiets van de kermis op weg naar huis was. Zij overleed ter plekke aan haar verwondingen. Aan de hand van berekeningen van deskundigen en simulaties is het meest waarschijnlijk dat de verdachte op het moment van de botsing een snelheid had van 88 kilometer per uur.

Het gerechtshof veroordeelde de verdachte wegens het veroorzaken van een fataal verkeersongeval door schuld en legde zes maanden gevangenisstraf en twee jaar rijontzegging op. De Porsche van de verdachte werd verbeurdverklaard. De verdachte stelde van deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachte vroegen de Hoge Raad de beslissing van het hof te vernietigen. Er is onder meer geklaagd over de bewezenverklaring en over de toepassing van een volgens de advocaat (wettelijke) strafverzwaringsgrond bij de opgelegde straf.

Advies AG

De AG adviseerde de Hoge Raad op 21 november 2023 het cassatieberoep te verwerpen en de veroordeling in stand te laten.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat deze cassatieklachten niet slagen. Hij heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridisch belangrijke nieuwe vragen oproepen.

Met de uitspraak van de Hoge Raad zijn de veroordeling en de opgelegde straf definitief.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2024:16