Advies AG aan Hoge Raad: schoonmakers die werkten via online platform Helpling hadden arbeidsovereenkomst met Helpling

5 juli 2024

De beslissing van het gerechtshof Amsterdam dat de schoonmakers die via het (inmiddels failliete) online platform Helpling werkten uitzendkrachten waren, kan niet in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) De Bock de Hoge Raad in haar conclusie van vandaag. Volgens de AG moet in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat sprake was van gewone arbeidsovereenkomsten tussen de schoonmakers en Helpling.

De zaak

Deze zaak gaat over schoonmakers die via het (inmiddels failliete) platform van Helpling bij particuliere huishoudens schoonmaakwerk verrichtten. De werkwijze van Helpling was kort gezegd als volgt. Helpling beheerde een online platform voor schoonmaakwerk. Een schoonmaker die via Helpling werkzaamheden wilde verrichten kon zich via de website aanmelden en een inschrijvingsproces doorlopen. Vervolgens kon de schoonmaker aangeven voor welk tarief hij of zij schoonmaakwerkzaamheden wilde verrichten. Het huishouden dat op zoek was naar een schoonmaker kon dat ook op het platform aangeven en zich daar aanmelden. Het online platform gaf vervolgens de beschikbare schoonmakers weer waaruit het huishouden een aantal schoonmakers kon selecteren. Een boeking kwam tot stand na acceptatie van het boekingsverzoek door een schoonmaker. De betalingen aan de schoonmaker verliepen via een door Helpling voorgeschreven betalingsdienst. Aan Helpling kwam 23% commissie toe voor herhaalde boekingen, en 32% voor eenmalige boekingen. Schoonmakers en huishoudens die gebruik wilden maken van het online platform van Helpling, moesten akkoord gaan met de algemene voorwaarden van Helpling. Voor de schoonmakers golden andere algemene voorwaarden dan voor de huishoudens. De schoonmakers en de huishoudens hadden geen invloed op de inhoud van de voor hen geldende algemene voorwaarden. Helpling kon de algemene voorwaarden wél (eenzijdig) wijzigen en heeft dit ook meerdere malen gedaan.

Vakbond FNV en een vrouw die via Helpling schoonmaakwerk verrichtte, hadden de rechter gevraagd te bepalen dat er tussen Helpling en de schoonmakers sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst, en zo niet, dat sprake was van een uitzendovereenkomst, inclusief alle daarbij behorende rechten en plichten. Volgens Helpling was echter sprake van een arbeidsovereenkomst met de huishoudens, waarop de Regeling Dienstverlening aan Huis van toepassing was en waarin het bedrijf verder zelf geen arbeidsrechtelijke rol speelde.

De kantonrechter heeft het standpunt van Helpling gevolgd en heeft geoordeeld dat sprake was van arbeidsovereenkomsten tussen de schoonmakers en de huishoudens. Het hof oordeelde dat tussen Helpling en de schoonmakers uitzendovereenkomsten bestonden, waarbij de huishoudens optraden als inlener. In het verlengde hiervan heeft het hof ook geoordeeld dat de werkwijze van Helpling op enkele punten in strijd was met de Waadi (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs).

Cassatie(klachten)

In cassatie hebben zowel Helpling als FNV klachten gericht tegen het oordeel van het hof. Beide partijen zijn het niet eens met het oordeel dat sprake was van een uitzendovereenkomst. De kernvraag in cassatie is of het oordeel van het hof dat sprake was van een uitzendovereenkomst standhoudt en, als dat niet het geval is, of de schoonmakers een gewone arbeidsovereenkomst hadden met Helpling, of dat zij een arbeidsovereenkomst hadden met de huishoudens.

Advies AG

De AG is van mening dat het oordeel van het hof dat sprake is van een uitzendovereenkomst niet in stand kan blijven.

Anders dan het hof heeft aangenomen, kan een particulier huishouden volgens de AG niet optreden als inlener. Uit de tekst van artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek (BW) waarin de uitzendovereenkomst is geregeld, volgt strikt genomen niet dat de inlener een bedrijf moet zijn: daar wordt enkel gesproken van de “derde”. Bij de totstandkoming van deze bepaling is echter wel opgemerkt dat artikel 7:690 BW ziet op de terbeschikkingstelling van werknemers in het kader van het beroep of bedrijf van de inlener. Ook wanneer wordt gekeken naar de wettelijke uitzendregeling als geheel, lijkt voor de hand te liggen dat deze regeling zich niet leent voor toepassing op de niet-bedrijfsmatige inlener, zoals in dit geval een huishouden. Bovendien zou het aanvaarden daarvan ertoe leiden dat het Nederlandse en het Europese uitzendbegrip uiteen gaan lopen, nu de Uitzendrichtlijn van de EU alleen van toepassing is op inleners die een economische activiteit uitoefenen. Hoewel de Uitzendrichtlijn strikt genomen niet verbiedt dat deze begrippen uiteen lopen, is dit volgens de AG vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtseenheid geen wenselijk gevolg. Dat maakt dat de hierop gerichte cassatieklacht van Helpling slaagt.

Verder is de AG van mening dat het oordeel van het hof dat de huishoudens toezicht en leiding uitoefenden over de schoonmakers, niet in stand kan blijven voor zover het hof heeft bedoeld te oordelen dat het kunnen geven van instructies door het huishouden aan een schoonmaker, eraan in de weg staat dat sprake is van gezagsuitoefening door Helpling. Wanneer via een platform wordt gewerkt, zal gezag zich op een andere manier manifesteren dan in ‘klassieke’ arbeidsrelaties. Dit geldt zeker wanneer het gaat om eenvoudig en laaggeschoold werk, waarbij de werkinhoudelijke instructies vanuit het platform minimaal hoeven te zijn. Dat het huishouden aanwijzingen kan geven over de schoonmaakwerkzaamheden, betekent volgens de AG dan ook niet dat geen sprake zou kunnen zijn van een gezagsrelatie tussen Helpling en de schoonmakers. Hiermee slagen ook enkele cassatieklachten van FNV.

De AG adviseert de Hoge Raad de beslissing van het hof dat sprake was van een uitzendovereenkomst te vernietigen. Na vernietiging van de beslissing dat sprake is van een uitzendovereenkomst, resteert volgens de AG nog maar één optie. De AG adviseert de Hoge Raad dan ook om de zaak zelf af te doen door alsnog voor recht te verklaren dat sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers.

Belang van deze procedure

Omdat Helpling failliet is verklaard, kan het uiteindelijke oordeel in deze zaak niet tot gevolg hebben dat de schoonmakers (weer) een arbeidsovereenkomst zullen krijgen met Helpling. Toch hebben zij belang bij een beslissing over de juridische status van hun voormalige arbeidsverhoudingen, bijvoorbeeld voor het vaststellen van het recht op een werkloosheidsuitkering (WW). Ook kan het gevolgen hebben voor vorderingen op de failliete boedel.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 6 december 2024.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:730