Hoge Raad: term ‘veroordeeld wegens misdrijf’ als bedoeld in de Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers van het land Curaçao omvat ook een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Omvat de term ‘veroordeeld wegens misdrijf’ in de Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers van het land Curaçao (hierna: Lvim) ook een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (een zogenoemd rechterlijk pardon)? De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend in een uitspraak van vandaag naar aanleiding van een vordering tot cassatie in het belang der wet.
Achtergrond
De Lvim bevat regels over de integriteit van (kandidaat-)ministers. In artikel 7 staat dat een persoon die is ‘veroordeeld wegens misdrijf’ niet wordt voorgedragen voor benoeming tot het ambt van minister.
Na de verkiezingen in 2021 voor de Staten van Curaçao is betrokkene voorgesteld voor het ambt van minister van justitie. Nadat was gebleken dat hij in 2002 door het gerechtshof Amsterdam schuldig was verklaard aan een misdrijf zonder dat aan hem een straf of maatregel was opgelegd, heeft betrokkene zich teruggetrokken als kandidaat-minister. Hij heeft vervolgens in een civiele procedure gevorderd dat de rechter voor recht zou verklaren dat hij niet is ‘veroordeeld’ als bedoeld in artikel 7 Lvim. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao wees de vordering af; het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba wees de vordering toe. Het Gemeenschappelijk Hof vond, kort gezegd, dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf niet een veroordeling is.
Partijen stelden van deze beslissing geen beroep in cassatie in. De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft op 28 maart 2024 een vordering tot cassatie in het belang der wet ingediend. Met het oog op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling is het volgens hem goed dat de Hoge Raad uitsluitsel geeft over deze kwestie.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf een veroordeling is. Uit de wetsgeschiedenis bij de invoering van het rechterlijk pardon in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht blijkt dat de Nederlandse wetgever de mogelijkheid van schuldigverklaring zonder oplegging van straf heeft ingevoerd omdat het onwenselijk werd geacht ‘de rechter te dwingen tot het aanvullen van zijn veroordeling met een nadere sanctie, wanneer hij van mening is dat zijn uitspraak zonder die aanvulling even effectief of effectiever is’. De wetgever heeft in dat verband de schuldigverklaring zonder oplegging van straf aangeduid als een veroordeling. Ook vloeit uit het wettelijk systeem en de wettelijke terminologie voort dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf een veroordeling is en is de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad hiermee in lijn.
De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7 Lvim bevat geen aanknopingspunten dat het begrip ‘veroordeeld’ in die bepaling een andere betekenis heeft. Daaruit blijkt eerder dat het de wetgever bij de regeling in de Lvim te doen is om de bevordering van de integriteit van het ministersambt. In lijn daarmee bepaalt artikel 7 Lvim ook dat als de kandidaat verdachte is in een lopend strafrechtelijk onderzoek wegens een misdrijf, dit in de weg staat aan voordracht. Het gaat dan ook niet zozeer om de vraag of de rechter een straf heeft opgelegd aan de veroordeelde, maar om diens ‘justitiële integriteit’ en daarmee om het gegeven dat door een rechter is vastgesteld dat de veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf.
Het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof dat een verdachte pas wordt ‘veroordeeld als de strafrechter in een uitspraak een straf aan de verdachte oplegt’ acht de Hoge Raad dan ook onjuist.
De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof. Een uitspraak van de Hoge Raad in een zaak waarin sprake is van een vordering tot cassatie in het belang der wet heeft geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen. De eerdere uitspraak van de rechtsprekende instantie blijft voor procespartijen van kracht.
Cassatie in het belang der wet
Als in een zaak geen gewoon rechtsmiddel zoals hoger beroep of cassatieberoep wordt ingesteld, kan de Hoge Raad niet oordelen over in die zaak door een lagere rechter beoordeelde rechtsvragen. Toch kan in het algemeen belang beantwoording van een rechtsvraag door de Hoge Raad wenselijk zijn. In dat geval kan de PG een vordering tot cassatie in het belang der wet instellen. Dit buitengewone rechtsmiddel is een instrument om een beslissing van de Hoge Raad te verkrijgen over een rechtsvraag die in het belang van de rechtsontwikkeling en/of de rechtseenheid moet worden beantwoord. Een uitspraak van de Hoge Raad in een zaak waarin sprake is van een vordering tot cassatie in het belang der wet heeft geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen. De eerdere uitspraak van de rechtsprekende instantie blijft van kracht.