Advies AG aan Hoge Raad n.a.v. prejudiciële vragen over uitleg nieuwe bepaling in de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen

22 mei 2024

Naar aanleiding van prejudiciële vragen die het gerechtshof Den Haag aan de Hoge Raad heeft gesteld in een zaak over de uitleg van een nieuwe bepaling in de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp), heeft advocaat-generaal (AG) De Bock vandaag advies uitgebracht over de uitleg van die nieuwe bepaling. Die bepaling betreft artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw).

Nieuwe wettelijke regeling

Mensen die te maken hebben met problematische schulden, kunnen bij de gemeente om hulp vragen om tot een oplossing voor hun schulden te komen. Dit wordt het minnelijk traject genoemd. Als het minnelijk traject niet tot een oplossing leidt, kan als laatste redmiddel gebruik worden gemaakt van de Wsnp. Het succesvol doorlopen van een Wsnp-traject leidt tot een ‘schone lei’ en biedt daarmee perspectief op een schuldenvrije toekomst.

De Wsnp gaat van start wanneer de rechter dit in een vonnis bepaalt. Het Wsnp-traject duurde voorheen drie jaar, ongeacht hoe lang men daarvóór via de gemeente had geprobeerd om tot een oplossing te komen. Daardoor kon het zo zijn dat mensen al jarenlang via de gemeente bezig waren met het aflossen van hun schulden, waarna ze nog drie jaar de Wsnp moesten doorlopen om tot een definitieve oplossing te komen.

Dit is sinds 1 juli 2023 veranderd. Met ingang van die datum is de duur van het Wsnp-traject verkort tot anderhalf jaar, en is in de wet opgenomen dat de termijn van de schuldsaneringsregeling gaat lopen vanaf de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel vanaf “de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling (…) indien die dag eerder is gelegen.” Sindsdien gaat de Wsnp-termijn dus ook in vanaf de dag waarop er een eerste aflossing is gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling in het minnelijk traject.

De zaak

In deze procedure gaat het om twee schuldenaren die het niet eens zijn met de manier waarop de rechtbank deze nieuwe regel heeft uitgelegd. De schuldenaren hadden meerdere aflossingen gedaan in het minnelijk traject, maar door één van de schuldeisers was er beslag op hun inkomen gelegd. Omdat de aflossingen niet ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers waren gekomen, maar alleen ten gunste van de schuldeiser die beslag had gelegd, was volgens de rechtbank geen sprake van een ‘eerste aflossing’ als bedoeld in de wet.

De schuldenaren stelden hoger beroep in van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vervolgens een aantal prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad, om duidelijkheid te krijgen over de manier waarop de nieuwe wettelijke regeling moet worden uitgelegd.

De uitleg van de nieuwe wettelijke bepaling (art. 349a lid 1 Fw)

Het hof heeft twee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De eerste vraag richt zich op de uitleg van de begrippen ‘eerste aflossing’, ‘in het kader van’ en ‘buitengerechtelijke schuldregeling’ in art. 349a lid 1 Fw. De tweede vraag gaat over de voorwaarden die de rechter mag of moet stellen voor het vaststellen van de eerdere startdatum van het Wsnp-traject voor wat betreft de inspanningen van en aflossingen door de schuldenaar in het minnelijk traject.

Het advies van de AG

AG De Bock gaat in haar conclusie onder meer in op het geheel van schuldhulpregelingen, zowel in het minnelijk traject als in het wettelijke traject. Ook bespreekt zij de wetswijziging van 1 juli 2023 en de wetssystematische gevolgen van de doorgevoerde wijziging in art. 349a lid 1 Fw, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de situatie waarin er (net zoals in deze zaak) beslag op het inkomen van de schuldenaar is gelegd.

De AG stelt vast dat de toepassing van de nieuwe wettelijke regeling tot gevolg heeft dat het wettelijke traject ‘naar voren’ wordt gehaald. Daarmee verschiet het minnelijk traject van kleur; het verandert in het wettelijke Wsnp-traject. Volgens de AG moet het minnelijk traject zo veel mogelijk worden afgestemd op het wettelijke traject. Met andere woorden: de schuldenaar moet zich tijdens het minnelijk traject zoveel mogelijk hebben gedragen als tijdens het wettelijke traject van hem wordt gevraagd.

Dit betekent dat de inspanningen van en aflossingen door de schuldenaar in het minnelijk traject al moeten voldoen aan de eisen die daarvoor in de Wsnp worden gesteld. Dat wil zeggen dat ook in het minnelijk traject de sollicitatieplicht moet worden nageleefd, op zo’n manier dat is voldaan aan de eisen die daaraan in het wettelijke traject worden gesteld. Ook betekent dit dat aflossingen in het minnelijk traject alleen kunnen meetellen voor het verkrijgen van een eerdere ingangsdatum als die aflossingen ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers zijn gekomen. Alleen dan is sprake van een ‘eerste aflossing’ als bedoeld in de wet. Aflossingen die zijn gedaan onder beslag, kunnen dus niet meetellen voor de toepassing van de nieuwe regeling.

In gevallen waarin de schuldenaar niet geheel volgens de regels van de Wsnp heeft afgelost, stelt de AG een pro rata-benadering voor. Dit houdt in dat wordt berekend hoeveel had moeten worden afgelost, en hoeveel in werkelijkheid is afgelost. Vervolgens wordt bepaald hoeveel maanden aflossing nodig is om het verschil tussen beide bedragen in te lopen. Die maanden worden afgetrokken van de periode waarin de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling ‘naar voren’ kan worden gehaald. Wel is steeds vereist dat aan de gezamenlijke schuldeisers is afgelost.

Als de rechter de schuldenaar toelaat tot de Wsnp en een eerdere ingangsdatum vaststelt, moet er wel voldoende tijd overblijven voor de Wsnp-bewindvoerder om zijn wettelijke taken uit te voeren en de schuldsanering tot een formeel einde te brengen zodat de schone lei kan worden verleend. De AG adviseert daarom om bij vaststelling van een eerdere aanvangsdatum van de Wsnp, wel altijd een termijn van minimaal zes maanden over te houden.

Uitspraak Hoge Raad

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Wat is een prejudiciële vraag?
Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter over een rechtsregel waarover de Hoge Raad niet eerder heeft geoordeeld. Het moet gaan om een vraag die zich voordoet in een concrete zaak die bij een rechtbank of gerechtshof in behandeling is en die van belang is voor de beslissing in een groot aantal andere zaken. De antwoorden kunnen de rechter houvast geven bij toekomstige beslissingen in concrete zaken.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:562