Veroordelingen wegens grootschalige beleggingsfraude (piramidespel) met investeringsproducten van Quality Investments blijven in stand
De veroordelingen van twee verdachten wegens grootschalige beleggingsfraude blijven in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. Het gaat in deze zaken om een grootschalig piramidespel met investeringsproducten van Quality Investments.
De zaak
Vanaf begin 2007 bood Quality Investments investeringsproducten aan die betrekking hadden op aangekochte levensverzekeringen van Amerikaanse burgers. Aan de beleggers werd de garantie werd gegeven dat zij een bepaald rendement zouden behalen, wat in bepaalde gevallen via een uitkering van de contraverzekeraar Provident Capital Indemnity Ltd. (PCI) zou worden uitgekeerd. Deze contraverzekeraar had haar verplichtingen echter niet herverzekerd en ging in gevallen waarin dat nodig was niet tot uitkering over.
Het gerechtshof veroordeelde de verdachten in hoger beroep voor kort gezegd het medeplegen van valsheid in geschrift, oplichting en gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie en legde gevangenisstraffen op van 72 maanden en een beroepsverbod van elf jaar. Het hof heeft in het bijzonder geoordeeld dat de verdachten al vanaf het begin van de tenlastegelegde periode wisten dat PCI geen betrouwbare contraverzekeraar was en heeft uit de vastgestelde feiten en omstandigheden afgeleid “dat het de verdachten waar het PCI betreft er nooit om te doen is geweest om een serieuze contraverzekeraar te vinden en in te schakelen”. De verdachten hadden volgens het hof al vanaf het begin van 2007 het doel om beleggers onder valse voorwendselen geld over te laten maken. De conclusie van het hof was dat de verdachten ook toen al van plan waren een eventuele uitkering van de contraverzekeraar, als de verzekerde na het einde van de looptijd van het fonds nog in leven was, te betalen uit de inleg van andere beleggers. Daarmee hebben zij zich schuldig gemaakt aan een grootschalig piramidespel, waarbij beleggers uiteindelijk een bedrag van in totaal ten minste € 162.258.000 hebben ingelegd.
Tegen deze uitspraken stelden de verdachten beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Cassatie(klachten)
De advocaten van de verdachten vroegen de Hoge Raad de uitspraken van het hof te vernietigen. In cassatie werd vooral geklaagd dat beide arresten van het hof niet voldoen aan de bewijsrechtelijke eisen van nauwkeurigheid en zorgvuldigheid. Ook werd geklaagd over de strafmotivering en de schending van de inzendtermijn omdat het hof het dossier te laat heeft ingestuurd naar de Hoge Raad.
Advies advocaat-generaal (AG)
De AG adviseerde de Hoge Raad op 27 februari 2024 de veroordelingen in stand te laten en de opgelegde straffen in verband met de duur van de procedure naar de gebruikelijke maatstaf te verminderen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is van oordeel dat de cassatieklachten over de bewijsvoering van het hof niet slagen. Voor de redenen daarvoor verwijst de Hoge Raad naar de inhoud van de conclusie van de AG. Daarin staat kort gezegd dat de bewezenverklaring door de bewijsvoering voldoende is onderbouwd.
Ook de andere cassatieklachten slagen niet, met uitzondering van de cassatieklacht dat het hof het strafdossier te laat aan de Hoge Raad heeft toegezonden. Vanwege de te lange duur van de procedure bepaalt de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraffen op 71 maanden. De opgelegde beroepsverboden blijven ongewijzigd in stand.