Advies AG aan Hoge Raad: uitspraak hof dat Nederlandse Staat de uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël moet stoppen kan in stand blijven

29 november 2024

De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat (hierna: de Staat) een einde moet maken aan de uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël, kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Vlas de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag. Het hof heeft volgens de AG kunnen oordelen dat er een duidelijk risico bestaat dat met de F-35-gevechtsvliegtuigen van Israël ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht worden gepleegd in de Gazastrook. Op grond van verschillende internationale regelingen waarbij Nederland partij is, moet de uitvoer van militaire goederen worden verboden als er zo’n duidelijk risico is.

De Hoge Raad is cassatierechter. Dat betekent dat wordt beoordeeld of het gerechtshof in zijn uitspraak de juiste rechtsregels heeft toegepast, de uitspraak voldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd en de regels voor de procedure goed heeft gevolgd.

De zaak

De zaak speelt zich af in de context van de gebeurtenissen in Israël op 7 oktober 2023 en de daarop volgende oorlog in de Gazastrook.

Vanuit Nederland worden onderdelen voor de F-35-gevechtsvliegtuigen geleverd aan onder andere Israël. Deze onderdelen worden beschouwd als militaire goederen, wat betekent dat voor de export vanuit Nederland een vergunning nodig is. Die vergunning is in 2016 verleend. Naar aanleiding van de aanvallen van Israël in de Gazastrook heeft de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beoordeeld of de uitvoervergunning voor F-35-onderdelen naar Israël kon worden gehandhaafd. De minister besloot niet in de vergunning in te grijpen en de uitvoer van de onderdelen naar Israël voort te zetten. Oxfam Novib, Vredesbeweging PAX Nederland en The Rights Forum (hierna: Oxfam Novib c.s.) spanden hierop een kort geding aan tegen de Staat. Deze organisaties beogen de belangen te beschermen van de (burger)bevolking in Gaza. Zij willen dat de rechter de Staat verbiedt de F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël uit te voeren omdat er een duidelijk risico bestaat dat Israël bij zijn aanvallen in de Gazastrook met gebruik van F-35-gevechtsvliegtuigen het internationaal humanitair recht schendt.

In de kern gaat het in de zaak over de vraag of, en zo ja in hoeverre, de burgerlijke rechter het optreden van de Staat op het terrein van buitenlandse politiek en defensie (meer specifiek het wapenbeleid) kan toetsen. Meer specifiek gaat het om de vraag of de rechter de Staat kan bevelen om in te grijpen in de vergunning voor het leveren van de F-35-onderdelen aan Israël als er een duidelijk risico bestaat dat deze onderdelen worden gebruikt voor ernstige schending van het internationaal humanitair recht.

De rechtbank wees de vordering van Oxfam Novib c.s. af; het hof oordeelde anders en stelde hen in het gelijk. Die uitspraak betekent dat Nederland de uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël moet stoppen. De Staat stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De Staat vraagt de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. Er zijn meerdere cassatieklachten ingediend. De Staat is onder meer van mening dat de minister na de gebeurtenissen op 7 oktober 2023 niet tot een herbeoordeling van de verleende vergunning verplicht was (nog daargelaten dat zij dat wel heeft gedaan maar deze niet heeft gewijzigd of ingetrokken). Ook vindt de Staat dat in zaken van nationale veiligheid en buitenlands beleid aan de Staat een grote beleids- en beoordelingsruimte toekomt en dat het hof de vereiste terughoudendheid niet in acht heeft genomen door ‘vol’ te toetsen.

Advies AG

Volgens de AG volgt uit de toepasselijke (internationale en nationale) regelgeving dat (i) de minister in de gegeven omstandigheden wel verplicht was om de vergunning opnieuw te toetsen, (ii) dat bij die herbeoordeling getoetst moest worden aan de dwingende criteria van internationale verdragen waarbij Nederland partij is en (iii) dat de minister in het geval van een duidelijk risico dat de F-35-onderdelen gebruikt worden voor ernstige schendingen van internationaal humanitair recht verplicht was om in de vergunning in te grijpen. Het hof heeft volgens de AG dan ook terecht geoordeeld dat de minister bij haar besluit om niet in de uitvoervergunning in te grijpen de internationale verplichtingen niet is nagekomen.

De rechter kan zonder terughoudendheid toetsen of de Staat op het beleidsterrein van buitenlandse politiek en defensie is gebleven binnen de grenzen van het recht, wanneer in nationale en internationale regelgeving concrete en bruikbare maatstaven zijn gegeven voor het handelen van de overheid. Uit de door het hof toegepaste regelgeving volgt dat een vergunning niet wordt verleend of gecontinueerd voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen. In dit geval moet sprake zijn van een ‘duidelijk risico’ dat de militaire goederen worden gebruikt bij ernstige schendingen van internationaal humanitair recht. De vraag of sprake is van een ‘duidelijk risico’ is ter beoordeling van het bestuursorgaan. Die beoordeling moet door de rechter terughoudend worden getoetst. In deze zaak heeft het hof overwogen dat niet is gebleken dat de minister heeft getoetst aan het criterium ‘duidelijk risico’. Daarom kon het hof zelf toetsen aan dit criterium waarover onder meer rapporten waren verschenen die door de Staat niet of onvoldoende waren bestreden.

Andere cassatieklachten
Ook de andere cassatieklachten die de Staat tegen de uitspraak van het hof heeft ingebracht slagen volgens de AG niet.

Slotsom
De AG adviseert de Hoge Raad de uitspraak van het hof in stand te laten.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad zal zo spoedig mogelijk uitspraak doen.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:1279