Advies AG aan Hoge Raad: veroordeling wegens schuld aan verdrinking 11-jarige jongen in zwembad Lemmer kan in stand blijven

15 oktober 2024

De veroordeling van een zweminstructrice wegens schuld aan de verdrinking van een 11-jarige jongen in een zwembad in Lemmer kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Hofstee de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.


De zaak

Op 6 februari 2020 verdronk een 11-jarige jongen in het zwembad in Lemmer. Hij was met zijn klasgenoten van de AZC-school naar het zwembad gekomen voor een les watergewenning. De jongen was nog maar kort in Nederland. Zijn groep kreeg in het ondiepe deel van het bad les van twee zweminstructeurs. Tijdens de les is de jongen op enig moment uit het oog verloren geraakt. Hij bleek verdronken. De verdachte is één van de twee zweminstructeurs.

Het gerechtshof veroordeelde de verdachte tot 60 uur taakstraf wegens dood door schuld gepleegd in de uitoefening van haar beroep. Volgens het hof had de verdachte tijdens de zwemles een zorgplicht die eruit bestond dat zij adequaat toezicht moest uitoefenen op de groep waaraan zij lesgaf, waaronder de 11-jarige jongen. Volgens het hof heeft de verdachte deze zorgplicht geschonden. De schending bestaat er, samengevat, in dat zij samen met haar collega een groep kinderen, waarvan in elk geval een deel niet kon zwemmen, les heeft gegeven zonder vooraf duidelijke, op die specifieke groep afgestemde, afspraken met haar collega te maken over de (structurering van de) les en over het toezicht op de kinderen. Ook heeft de verdachte niet constant toezicht gehouden op alle kinderen van haar groep door kort twee keer individueel les aan een van de kinderen te geven. Onder meer hierom heeft het hof geoordeeld dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan de dood van het slachtoffer. De verdachte stelde tegen de uitspraak van het hof beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte vraagt de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie zijn twee cassatieklachten ingebracht. De eerste klacht richt zich tegen de bewezenverklaring, in het bijzonder dat de (aanmerkelijke) schuld bij de verdachte niet uit het door het hof gebruikte bewijs kan volgen. De tweede klacht richt zich tegen het oordeel van het hof over de causaliteit tussen het schenden van de zorgplicht door de verdachte en de dood van het slachtoffer.

Advies AG

De AG is van mening dat de cassatieklachten niet slagen.

De AG betrekt in zijn conclusie het begrip ‘Garantenstellung’. Dit betekent dat er mensen zijn in een bepaalde functie of beroepsuitoefening voor wie hogere eisen gelden ten aanzien van (bijvoorbeeld) nadenken, kennis, beleid en (het betrachten van) oplettendheid en die dus vanwege hun specifieke verantwoordelijkheid als het ware ‘een verhoogde aansprakelijkheid’ hebben. Tot die groep kan volgens de AG ook de zweminstructrice/zweminstructeur worden gerekend. De overwegingen van het hof laten zich in deze zaak plaatsen in het licht van die ‘Garantenstellung’. Vanuit dit gezichtspunt oordeelde het hof – samenvattend – dat de verdachte kan worden verweten dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Dat heeft het hof volgens de AG voldoende uitgebreid gemotiveerd. Het schenden van de zorgplicht bestaat in dit geval uit een samenstel van verschillende factoren, waarvan de kern is gelegen in het gebrek aan afstemming tussen de zweminstructeurs en het tot tweemaal toe tijdens de les een kind één op één les te geven zonder haar collega’s daarvan te verwittigen en daarbij te betrekken, waardoor de verdachte niet constant toezicht heeft gehouden op alle kinderen van de groep.

Wat betreft de causaliteit heeft het hof in zijn uitspraak verschillende feiten en omstandigheden opgenomen die volgens het hof hebben geleid tot het schenden van de zorgplicht door de verdachte en die tot gevolg hebben gehad dat de verdachte niet constant toezicht heeft gehouden op alle kinderen van de groep en dus ook niet op het slachtoffer. Dat deze schakel van feiten en omstandigheden in directe relatie staat tot de dood van het slachtoffer heeft het hof naar het oordeel van de AG toereikend gemotiveerd. Het hof heeft daarbij ook betrokken dat het slachtoffer niet kon zwemmen, pas 11 jaar oud was, de Nederlandse taal niet beheerste en afkomstig was uit een land zonder zwemcultuur (Eritrea), zodat duidelijk (“zonneklaar” volgens het hof) is dat hij, zonder adequate begeleiding en voortdurend toezicht, gedurende de zwemles in het water in een zeer risicovolle situatie terecht zou kunnen komen. Uit het bewijs volgt naar de mening van de AG voldoende duidelijk dat de verdachte zich gedurende een bepaalde tijdsduur (de zwemles) bewust was van deze factoren en ook van het gevaar waartoe dat zou kunnen leiden, dan wel zich daarvan bewust behoorde te zijn.

De AG adviseert de Hoge Raad de veroordeling en de opgelegde straf in stand te laten.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 17 december 2024.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:1065