Hoge Raad geeft antwoord op prejudiciële vragen over rechterlijke toetsing van kosten bij naheffing van parkeerbelasting

25 oktober 2024

De Hoge Raad heeft vandaag zogenoemde prejudiciële vragen beantwoord van de Rechtbank Oost-Brabant over de kosten die in rekening worden gebracht bij de naheffing van parkeerbelasting. Deze kosten kunnen (nog steeds) niet als een boete en daarmee als een criminal charge in de zin van het Europese recht worden aangemerkt, aldus de Hoge Raad. Ook heeft de belastingrechter nagenoeg geen ruimte om te toetsen of het niet-betalen van de parkeerbelasting verwijtbaar is, dan wel of het in rekening brengen van de (volledige) kosten wel passend en nodig is.

Prejudiciële procedure

Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter over een rechtsregel waarover de Hoge Raad niet eerder heeft geoordeeld. Het moet gaan om een vraag die zich voordoet in een concrete zaak die bij een rechtbank of gerechtshof in behandeling is en die van belang is voor de beslissing in een groot aantal andere zaken. De antwoorden kunnen de rechter houvast geven bij toekomstige beslissingen in concrete zaken.

De zaak

In verband met een bezoek aan zijn vader parkeerde belanghebbende zijn auto op een parkeerplaats in de gemeente Den Bosch. Hij meldde zich bij aankomst op de parkeerplaats direct als parkeerder aan via de parkeerapp en betaalde ook via die app. Eenmaal bij zijn vader heeft hij zich weer afgemeld omdat hij dacht dat zijn vader hem bij aankomst, zoals gebruikelijk, via de parkeerapp had aangemeld als bezoeker, zodat hij voor een lager tarief kon parkeren. Dat bleek deze keer echter niet te zijn gebeurd. Omdat ten onrechte geen parkeerbelasting was betaald, heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag van € 70,21 opgelegd.

Een naheffingsaanslag parkeerbelasting is wettelijk gemaximeerd op, in het algemeen, het bedrag berekend over een parkeerduur van één uur. De wet schrijft verder voor dat bij de naheffingsaanslag een vast bedrag aan kosten in rekening wordt gebracht, onafhankelijk van het nageheven belastingbedrag. In deze zaak bedroeg de naheffing parkeerbelasting € 3,71 en de kosten € 66,50. Belanghebbende was het niet eens met het bedrag van de kosten en startte een juridische procedure.

De prejudiciële vragen van de Rechtbank

Met het oog op het nemen van een beslissing heeft de Rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld over de kosten bij naheffing van parkeerbelasting. De Rechtbank vraagt zich af of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om het bedrag van een naheffingsaanslag (inclusief kosten) te matigen vanwege de omstandigheden van het geval, waaronder persoonlijke omstandigheden. Aanleiding hiervoor is dat de Rechtbank zich afvraagt of de kostenberekening nog altijd niet is aan te merken als een boete of criminal charge als bedoeld in artikel 6 EVRM zoals de Hoge Raad eerder, in 1995, in een uitspraak heeft geoordeeld. De Rechtbank vraagt zich in het bijzonder af of de rechter in een concreet geval maatwerk kan toepassen door te beoordelen of de gedraging van de parkeerder verwijtbaar is en of het in rekening brengen van de (volledige) kosten passend en nodig is.

Oordeel Hoge Raad

Criminal charge?
De Hoge Raad blijft bij het oordeel dat de berekening van kosten bij de naheffing van parkeerbelasting (nog steeds) niet is aan te merken als een boete of criminal charge als bedoeld in artikel 6 EVRM.

In zijn uitspraak van 1995 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het in rekening brengen van kosten bij de naheffing van parkeerbelasting is bedoeld om de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten door te berekenen aan de belastingplichtige. Verder vond de Hoge Raad de kosten niet zo hoog dat het om iets anders of meer zou gaan dan om alleen de kosten die aan het opleggen van de naheffingsaanslag zijn verbonden. De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding om van zijn eerdere rechtspraak terug te komen. Doel en strekking van het in rekening brengen van deze kosten zijn niet gewijzigd. Dat geldt ook voor de wijze waarop het maximaal in rekening te brengen bedrag aan kosten wordt berekend.

Mogelijkheid van rechterlijke toetsing?
De Gemeentewet schrijft dwingend voor dat bij naheffing van parkeerbelasting kosten in rekening worden gebracht voor het bedrag dat in de gemeentelijke belastingverordening is vastgesteld. Dit is alleen anders in uitzonderlijke gevallen, als de belastingplichtige niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, bijvoorbeeld doordat hem na aanvang van het parkeren niet een redelijke tijd wordt gegund voor het betalen van de parkeerbelasting. Zo’n uitzonderlijk geval kan zich ook voordoen als de belastingplichtige door onvoorziene omstandigheden zoals een acute noodsituatie niet in staat is de parkeerbelasting te betalen. In dit soort gevallen brengt een redelijke wetsuitleg mee dat de regeling over de verschuldigdheid van parkeerbelasting niet wordt toegepast, en dat naheffing met kostenopslag uitblijft.

In alle andere gevallen biedt uitleg van de wettelijke regeling volgens de Hoge Raad geen ruimte om in een individueel geval bij het niet-betalen van de parkeerbelasting rekening te houden met de mate van verwijtbaarheid van die gedraging, of met omstandigheden waardoor de hoogte van het bedrag van de kosten niet passend en nodig zou zijn.

Ook het evenredigheidsbeginsel biedt geen ruimere toetsingsmogelijkheid. Bij de naheffing van parkeerbelasting met kostenopslag heeft de gemeente nagenoeg geen beleidsvrijheid. Dergelijke besluiten kunnen slechts worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur voor zover zich bijzondere omstandigheden voordoen die de wetgever niet kan hebben bedoeld of voorzien. Dat bij de naheffing naast parkeerbelasting ook een vast, wettelijk gemaximeerd bedrag aan kosten is verschuldigd om de gemeente in staat te stellen op een efficiënte en financieel verantwoorde wijze hun parkeerbeleid te realiseren, heeft de wetgever onder ogen gezien. Alleen de hiervoor bedoelde uitzonderlijke gevallen vormen daarbij een uitzondering.

Hoe verder

De Rechtbank zal de zaak voortzetten en in haar uitspraak rekening houden met de antwoorden van de Hoge Raad. Ook andere rechters die in vergelijkbare zaken moeten beslissen, zullen de antwoorden van de Hoge Raad daarbij betrekken.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2024:1535