Advies AG aan Hoge Raad n.a.v. prejudiciële vragen over de beoordeling van de werkrelaties van Uber-chauffeurs

30 september 2024

Naar aanleiding van prejudiciële vragen die het gerechtshof Amsterdam aan de Hoge Raad heeft gesteld in een zaak tussen Uber en FNV over de status van de werkrelatie van de Uber-chauffeurs, heeft advocaat-generaal (AG) De Bock vandaag advies uitgebracht in de vorm van een zogeheten conclusie. De prejudiciële vragen gaan onder meer over de betekenis van ondernemerschap bij de beantwoording van de vraag of een werkrelatie als arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt. Volgens de AG is die betekenis beperkt, als het gaat om ondernemerschap dat bestaat uit gedragingen van de werkende in het economisch verkeer, die gelegen zijn buiten de werkrelatie die beoordeeld moet worden. Hiermee wordt een nadere uitleg gegeven aan het toetsingskader dat de Hoge Raad in het arrest Deliveroo van 24 maart 2023 heeft gegeven voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Achtergrond

Vakbond FNV heeft in een juridische procedure onder meer gevorderd dat Uber wordt veroordeeld tot naleving van de CAO Taxivervoer jegens de chauffeurs die voor haar werken, in de periodes waarin deze cao algemeen verbindend was verklaard. Deze cao geldt alleen voor werkgevers en werknemers, zodat beoordeeld moet worden of de Uber-chauffeurs werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst en dus werknemers zijn. Volgens FNV is sprake van arbeidsovereenkomsten tussen Uber en de chauffeurs. Uber stelt daartegenover dat de chauffeurs ondernemers zijn en dat dus geen sprake is van arbeidsovereenkomsten.

De rechtbank heeft de vorderingen van FNV grotendeels toegewezen, omdat volgens de rechtbank sprake is van arbeidsovereenkomsten tussen Uber en de chauffeurs. Uber heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

Het hof Amsterdam heeft voorafgaand aan het geven van een eindoordeel prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De vragen gaan kort gezegd over de rol van ondernemerschap bij het beoordelen van een werkrelatie en over de mogelijkheid om op grond van de Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) te beoordelen of een groep werkenden werkzaam is op basis van arbeidsovereenkomsten.

Prejudiciële vragen

Een prejudiciële vraag is een vraag van een rechtbank of gerechtshof aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het moet gaan om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die bij een rechtbank of hof in behandeling is. De mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen is verbonden aan een aantal voorwaarden: zo moet een antwoord op de vraag of vragen nodig zijn voor het nemen van een beslissing in de betreffende zaak en moet(en) dezelfde vraag of vragen bovendien aan de orde zijn in een groot aantal (toekomstige) samenhangende zaken.

Advies AG

Ondernemerschap
Volgens de AG zijn de prejudiciële vragen van het hof gericht op de vraag wat binnen het toetsingskader dat de Hoge Raad heeft ontwikkeld voor de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst in het Deliveroo-arrest van 24 maart 2023, de betekenis is van het negende gezichtspunt. Dit negende en laatste gezichtspunt houdt in, aldus de Hoge Raad, “dat ook van belang kan zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt" (hierna ook: ‘persoonlijk ondernemerschap’). De vraagstelling van het hof houdt onder meer in of dit gezichtspunt doorslaggevend kan zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Volgens de AG is de betekenis van dit negende gezichtspunt beperkt. Aan het gezichtspunt ‘persoonlijk ondernemerschap’ wordt pas toegekomen wanneer een toetsing aan de eerdere acht gezichtspunten uit Deliveroo geen uitsluitsel geeft over de vraag of een werkrelatie als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt. Gedragingen van de werkende in het economisch verkeer kunnen dus niet ‘de balans doen omslaan’, als op grond van de eerdere gezichtspunten is geoordeeld dat de werkrelatie als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt. Voor deze opvatting pleit met name dat het op grond van de wet niet de persoon van de werkende, maar de werkrelatie tussen twee partijen is die beoordeeld moet worden. Daarbij past niet dat bij deze beoordeling steeds gewicht zou toekomen aan gedragingen van de werkende in het economisch verkeer. Die gedragingen liggen namelijk buiten de werkrelatie waarvan moet worden vastgesteld of het een arbeidsovereenkomst is.

Dat ‘persoonlijk ondernemerschap’ van beperkte betekenis is, sluit volgens de AG aan bij het concept-wetsvoorstel Wet verduidelijking beoordeling werkrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) en bij het toetsingskader dat het Hof van Justitie van de EU heeft ontwikkeld voor de afbakening tussen ondernemers en werknemers.

Dat de betekenis van de gedragingen van de werkende in het economisch verkeer beperkt is, betekent echter niet dat in zijn algemeenheid niet van belang zou zijn of de werkende in de concrete werkrelatie als ondernemer moet worden aangemerkt. Bij de toetsing aan de eerste acht gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest (zoals aard en duur van de werkzaamheden; inbedding van het werk in de organisatie van de werkverschaffer; economisch risico van de werkende binnen de arbeidsrelatie; de wijze waarop het loon wordt betaald) is ondernemerschap wel degelijk van belang. Getoetst wordt namelijk niet alleen of sprake is van werknemerschap, maar ook, spiegelbeeldig, of binnen die concrete werkrelatie sprake is van ondernemerschap. Ondernemerschap is daarmee steeds een contra-indicatie voor werknemerschap. De vraag of de werkende als ondernemer moet worden beschouwd, is dus volkomen verweven met het toetsingskader van Deliveroo.

De te volgen procedure
De laatste prejudiciële vraag gaat over de procedure die FNV volgt. FNV baseert haar vordering, dat alle Uber-chauffeurs werknemer zijn en daarmee onder de CAO Taxivervoer vallen, op de Wet AVV. Het hof vraagt de Hoge Raad of die wet geschikt is om zo’n vordering te beoordelen, of dat de wettelijke bepalingen voor het instellen van een zogenoemde ‘collectieve actie’ in het Burgerlijk Wetboek hadden moeten worden gevolgd. Volgens de AG vraagt het hof Amsterdam hiermee in feite aan de Hoge Raad of een algemeen oordeel over de kwalificatie van de werkrelatie van een groep werkenden, die allemaal werkzaam zijn bij dezelfde werkverschaffer, kan plaatsvinden in het kader van een vordering als bedoeld in de Wet AVV, als niet zeker is of de werkrelatie voor alle werkenden op dezelfde wijze moet worden gekwalificeerd. De AG beantwoordt deze vraag bevestigend: de Wet AVV is geschikt voor de beoordeling van de vordering van vakbond FNV. Volgens haar kan in het dictum van de uitspraak (de beslissing van de rechter) zo nodig tot uitdrukking worden gebracht dat het oordeel over de kwalificatie van de werkrelatie niet voor alle werkenden hetzelfde is.

Uitspraak Hoge Raad

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet. Na de uitspraak van de Hoge Raad zal het hof de zaak voortzetten en in zijn uitspraak rekening houden met de antwoorden van de Hoge Raad. Ook andere rechters die in vergelijkbare zaken moeten beslissen zullen de antwoorden van de Hoge Raad daarbij betrekken.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:996