Hoge Raad: forse tariefsverhoging forensenbelasting 2020 van gemeente Gulpen-Wittem blijft buiten toepassing wegens strijd met algemene rechtsbeginselen

13 september 2024

Bij de forse tariefsverhoging van de forensenbelasting voor het jaar 2020 van de gemeente Gulpen-Wittem is sprake geweest van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering. Daardoor kan de belastingrechter niet beoordelen of het desbetreffende voorschrift in de gemeentelijke verordening in strijd is met het evenredigheidsbeginsel als algemeen rechtsbeginsel. Als gevolg daarvan dient de tariefsverhoging in dit geval buiten toepassing te blijven. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

De belanghebbende in deze zaak is mede-eigenaar van een woning in de gemeente Gulpen-Wittem (de gemeente). Hij en de andere eigenaar hebben hun hoofdverblijf in een andere gemeente. Zij hebben de woning gedurende meer dan negentig dagen van het jaar voor zichzelf beschikbaar. Daarom heft de gemeente forensenbelasting. Forensenbelasting wordt geheven om personen die meer dan 90 dagen van het jaar in een gemeente verblijven, maar niet zijn ingeschreven in die gemeente, mee te laten betalen aan de gemeentelijke voorzieningen.

In 2019 werd door de gemeente forensenbelasting geheven naar een vast tarief van € 129 en een variabel tarief van 0,23 procent over de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende. Voor 2020 zijn die tarieven verhoogd en werd belanghebbende aangeslagen naar een vast tarief van € 280 en een variabel tarief van 0,56 procent over de WOZ-waarde. Tegen deze aanslag kwam belanghebbende op.

Procedure bij het hof

Voor het gerechtshof was in geschil of de aanslag 2020 terecht en tot het juiste bedrag was opgelegd. Belanghebbende vond dat de gemeentelijke verordening, waarin de tarieven voor de forensenbelasting zijn vastgelegd, onverbindend is wegens strijdigheid met algemene rechtsbeginselen. Hij beriep zich daarbij onder meer op het evenredigheidsbeginsel. Volgens hem is de hoogte van de forensenbelasting onevenredig in vergelijking met het belang dat de gemeente daarmee wil dienen. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat bij de besluitvorming over de tariefsverhoging de belangen van eigenaren van tweede huizen niet zijn meegewogen.

Het gerechtshof heeft vastgesteld dat tijdens de vergadering van de gemeenteraad waarin de wijziging van de forensenbelasting is behandeld, is besloten niet eerst een door de wethouder geadviseerd en nader omschreven onderzoek te laten verrichten. Daarmee was volgens het gerechtshof bij het aannemen van de tariefsverhoging niet bekend of deze verhoging het gewenste effect kon hebben. Verder volgt uit de behandeling van de tariefswijziging niet dat de negatieve gevolgen van de zeer forse verhoging voor bestaande eigenaren van tweede woningen in de gemeente zijn afgewogen tegen het gemeentelijke belang, aldus het hof.

Het gerechtshof overwoog vervolgens dat het zich niet in een politieke keuze kan mengen. De gemeentelijke wetgever heeft bij de tariefsverhoging uitdrukkelijk ook meegenomen dat forensen gebruik maken van de gemeentelijke voorzieningen. Daarmee is volgens het hof de bevoegdheid tot het heffen van de forensenbelasting niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven en is er geen sprake van strijd met algemene rechtsbeginselen, aldus het hof. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende stelde van deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Oordeel Hoge Raad

Algemene vooropstelling
De Hoge Raad stelt voorop dat in de Gemeentewet geen beperkingen zijn gesteld over de hoogte van het tarief voor de forensenbelasting. De hoogte van het tarief staat op zichzelf ook niet aan de belastingrechter ter beoordeling. Dat is alleen anders voor zover de regeling daarover in een gemeentelijke verordening onverbindend is doordat zij in strijd komt met bepaald internationaal verdragsrecht, een wet in formele zin (zoals de Gemeentewet) of een algemeen rechtsbeginsel.

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de rechtmatigheid van een voorschrift in een gemeentelijke belastingverordening dat leidt tot een lastenverzwaring, waarbij door de belanghebbende een beroep wordt gedaan op het evenredigheidsbeginsel als algemeen rechtsbeginsel.

In zo’n geval dient de rechter, aldus de Hoge Raad, in de eerste plaats te onderzoeken of de gerechtvaardigde belangen van de belastingplichtigen die daardoor worden geraakt, zijn meegewogen. Komt de rechter tot de slotsom dat die belangen niet zijn meegewogen, dan dient hij op grond daarvan ervan uit te gaan dat sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering van het desbetreffende voorschrift in de verordening. Het ligt volgens de Hoge Raad niet op de weg van de rechter om in zo’n geval de betrokken belangen alsnog af te wegen.

Als de belastingrechter als gevolg van een dergelijke onzorgvuldige voorbereiding of gebrekkige motivering niet kan beoordelen of het voorschrift in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, kan dit ertoe leiden dat die rechter het voorschrift buiten toepassing laat, dat wil zeggen dat een daarop berustend besluit om die reden wordt vernietigd. Dat is in de regel het geval als het gaat om een voorschrift dat tot lastenverzwaring leidt. Dit is slechts anders, zo oordeelt de Hoge Raad, indien de negatieve gevolgen van dat voorschrift zo beperkt zijn, dat zonder meer kan worden aangenomen dat die gevolgen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die lastenverzwaring te dienen doelen.

Deze zaak
Het gerechtshof heeft in deze zaak geoordeeld dat uit de behandeling van de tariefswijziging in de vergadering van de gemeenteraad niet volgt dat de gemeenteraad de negatieve gevolgen van de zeer forse verhoging in 2020 voor bestaande eigenaren van tweede woningen in de gemeente heeft afgewogen tegen het belang van de gemeente om de verhoging in te voeren. Daarmee heeft het hof geoordeeld dat de negatieve gevolgen van de tariefsverhoging voor eigenaren van tweede woningen in de gemeente niet zijn meegewogen in de besluitvorming. Daarom moet volgens de Hoge Raad worden aangenomen dat sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering van het voorschrift in de verordening waarbij het tarief van de forensenbelasting is verhoogd. Het oordeel van het hof dat geen sprake is van strijd met algemene rechtsbeginselen is dan ook juridisch onjuist.

Het oordeel van de Hoge Raad betekent dat de uitspraak van het hof niet in stand kan blijven. De andere cassatieklachten hoeven niet te worden behandeld. De Hoge Raad doet de zaak zelf af.

De onzorgvuldige voorbereiding en gebrekkige motivering van de bestreden tariefsverhoging zijn volgens de Hoge Raad zodanig dat niet kan worden beoordeeld of het desbetreffende voorschrift in de gemeentelijke verordening in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Deze tariefsverhoging dient dan ook ten aanzien van belanghebbende buiten toepassing te blijven. Als gevolg daarvan blijft het direct voorafgaand aan 2020 geldende tarief voor belanghebbende van toepassing. De Hoge Raad vermindert de aanslag van belanghebbende dienovereenkomstig.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2024:1178

Wilt u nieuwsberichten van de Hoge Raad ontvangen? Abonneer u dan op de nieuwsservice van de Hoge Raad. Met deze nieuwsservice krijgt u automatisch een e-mail zodra een nieuwsbericht op onze website verschijnt. U kunt zelf kiezen welke attendering u wilt ontvangen. Meer informatie vindt u onder ‘Nieuwsservice’ op onze website www.hogeraad.nl.