De beslissing van de officier van justitie om DNA-materiaal af te nemen bij veroordeelden moet meer gericht worden op strafbare feiten die met DNA-onderzoek kunnen worden opgespoord, zoals ernstige gewelds- en zedenmisdrijven waarop de wetgever oorspronkelijk het oog had. Dat dient de rechtsgelijkheid bij inbreuken op privacy en zorgt er tegelijkertijd voor dat de inspanningen van het Openbaar Ministerie, de politie en de forensische diensten beter gericht zijn op de opsporing van ernstige feiten. Tot die conclusie komt de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van onderzoek naar DNA-afname bij veroordeelden (pdf, 1,1 MB).