De civiele kamer van de Hoge Raad heeft in 2022 ruim 400 uitspraken gedaan. Behalve zeer uiteenlopende algemeen vermogensrechtelijke zaken, zijn opnieuw veel zaken voorgelegd op het gebied van personen- en familierecht, jeugdrecht, huwelijksvermogens- en erfrecht (ongeveer 80). Daarnaast passeerden wederom de nodige zaken op het gebied van het arbeidsrecht (ongeveer 50) en over verplichte geestelijke gezondheidszorg (ongeveer 40) de revue. Veel van deze zaken draaiden om rechtsbescherming, maar in een aantal gevallen stonden rechtsontwikkeling en rechtseenheid centraal.

Tabel totaaloverzicht sector civiel
Sector civiel Realisatie 2021 Planning 2022 Realisatie 2022
instroom 401 440 376
uitstroom totaal 402 440 427

uitstroom uitspraken

372 -- 403

uitstroom overig

30 -- 24
conclusies 412 450 382
eindwerkvoorraad 459 461 410
gem. doorlooptijd totaal 402 -- 422

In het personen- en familierecht besliste de Hoge Raad met het oog op de rechtseenheid op een vordering tot cassatie in het belang der wet. De vordering ging over de vraag of bij het aangaan van het huwelijk rechtsgeldig kan worden overeengekomen dat bij het einde van een huwelijk (echtscheiding) wordt afgezien van partneralimentatie (ECLI:NL:HR:2022:1724).

Bij de beantwoording van prejudiciële vragen over respectievelijk genderneutrale registratie en draagmoederschap stelde de raad zich terughoudend op, omdat deze thema’s onderwerp zijn van een lopend wetgevingsproces en zich daarom nu niet lenen voor rechtsvorming door de rechter (ECLI:NL:HR:2022:336 en ECLI:NL:HR:2022:685). Bij deze cassatie in het belang der wet en de prejudiciële vragen valt als overkoepelend thema te benoemen de vraag hoe maatschappelijke ontwikkelingen en - opvattingen kunnen worden ingepast in ons wettelijke stelsel. Soms kan de Hoge Raad daarover duidelijkheid verschaffen zonder op de stoel van de wetgever te gaan zitten, en soms past terughoudendheid.

Op het gebied van het arbeidsrecht zijn rechtsvormende uitspraken gedaan over o.a. het verschijnsel van slapende dienstverbanden (ECLI:NL:HR:2022:1575 en 1576), de aanzegplicht bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (ECLI:NL:HR:2022:1374) en het opzegverbod bij ziekte (ECLI:NL:HR:2022:276). Het gaat hierbij om vragen van uitleg over de per 1 juli 2015 ingevoerde Wet werk en zekerheid (en in mindere mate over de per 1 januari 2020 ingevoerde Wet arbeidsmarkt in balans), waarbij met name het ontslagrecht ingrijpend is gewijzigd. Sindsdien heeft de civiele kamer vele vragen van uitleg beantwoord, al dan niet prejudicieel. Meer algemeen kan worden geconstateerd dat in de eerste jaren na grotere stelselwijzigingen veelvuldig een beroep wordt gedaan op de Hoge Raad om duidelijkheid en rechtseenheid te scheppen.

Dat is ook zichtbaar bij de inmiddels drie jaar oude Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang, die per 1 januari 2020  de Wet Bopz (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen) vervangen. Ook in 2022 gaven deze wetten veelvuldig aanleiding tot vragen van uitleg. Vaak komt het aan op een evenwichtsoefening waarbij de grondrechten van de betrokkenen, de bedoeling van de wetgever en de noden van de praktijk met elkaar moeten worden verenigd. Dat is niet altijd even gemakkelijk; vergelijk ook het op 21 oktober 2022 aan de minister aangeboden evaluatierapport over deze wetten. In één geval ging het om een medisch-ethische kwestie waarover de meningen al vele jaren verdeeld zijn: verplichte anticonceptie (ECLI:NL:HR:2022:1850).

In 2022 werden ‘slechts’ zes prejudiciële vragen gesteld (tegen 20 in 2021). Gelet op het vooralsnog grillige verloop in aantallen prejudiciële vragen per jaar, is het de vraag of hier van een trend kan worden gesproken. Een trend lijkt wel de toename van de aantallen complexe zaken op  grensgebieden tussen enerzijds het civiele recht en anderzijds het bestuursrecht, en ook op het grensgebied met strafrecht. Een zaak waarvan in 2022 bleek dat deze  rechtsvormende indruk heeft gemaakt is de uitspraak over verkoop van onroerende zaken door overheden (ECLI:NL:HR:2021:1778, Didam). Behulpzaam in het kader van deze trend is dat in 2022 drie staatsraden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn benoemd tot raadsheer in buitengewone dienst in de Hoge Raad. Op het grensgebied van belastingrecht valt te wijzen op de rechtspraak over verschoningsrecht en op ECLI:NL:HR:2022:1579 over aansprakelijkheid wegens medewerking aan belastingontduiking. Op het gebied van het strafrecht is sprake van een toenemend aantal zaken over schadevergoeding voor de benadeelde partij. Daarover is in 2022 met het oog op de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling een gezamenlijke conclusie genomen door advocaten-generaal uit de sectie straf en de sectie civiel (ECLI:NL:PHR:2022:166) en worden vaker gemengde zetels uit verschillende kamers samengesteld om erover te beslissen (bijvoorbeeld ECLI:HR:2022:958 inzake ‘shockschade’).

Hoewel het aantal zaken in 2022 licht is afgenomen (naar 95% ten opzichte van 2021) en ook de werkvoorraad van de civiele kamer in aantal iets is afgenomen, is de doorlooptijd van zaken toegenomen. Dat kan worden verklaard door de steeds toenemende complexiteit en bewerkelijkheid van zaken. Dit geldt niet alleen voor de hiervoor genoemde zaken op de grensgebieden, maar ook voor de vaak bewerkelijke zaken over financiële dienstverlening (beleggingsverzekeringen, renteswaps en dergelijke), bestuurdersaansprakelijkheid en pensioenrecht. In 2022 passeerde daarnaast een aantal complexe zaken over de Zorgverzekeringswet de revue. Steeds moet de Hoge Raad oog hebben voor de zaakoverstijgende aspecten van dergelijke zaken en proberen zo goed mogelijk in te schatten wat de maatschappelijke effecten zullen zijn van zijn beslissingen. Dat vergt tijd en aandacht.