Naast de civiele kamer, strafkamer en belastingkamer kent de Hoge Raad een vierde kamer.

De vierde kamer behandelt klachten tegen rechterlijke ambtenaren en zaken over schorsing en ontslag van rechterlijke ambtenaren die voor het leven zijn benoemd. Alleen de procureur-generaal bij de Hoge Raad kan zulke zaken bij de Hoge Raad aanhangig maken. Verder behandelt de vierde kamer verzoeken tot wraking van een rechter van de Hoge Raad. De vierde kamer bestaat uit de president van de Hoge Raad, drie vicepresidenten vanuit de civiele kamer, de strafkamer en de belastingkamer, en een aantal raadsheren uit die kamers.

In 2022 heeft de vierde kamer in vijf zaken uitspraak gedaan. Eén zaak betrof het ontslag van een rechter, vier zaken betroffen verzoeken tot wraking van leden van de Hoge Raad.

Ontslagzaak

Rechters worden voor het leven benoemd (artikel 117, lid 1, Grondwet). Dit is een waarborg voor de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Aan een rechter kan op eigen verzoek ontslag worden verleend. In bepaalde gevallen kan de Hoge Raad op vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad het ontslag verlenen. De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bevat hiervoor regels. Op 23 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1310) verleende de vierde kamer van de Hoge Raad een rechter ontslag op grond van (volledige) arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, op vordering van de procureur-generaal.

Wrakingszaken

Als waarborg voor de rechterlijke onpartijdigheid in een zaak kent het recht de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot wraking van de rechter. Wrakingsverzoeken die zijn gericht tegen een lid van de Hoge Raad, worden behandeld door de vierde kamer van de Hoge Raad. Als een wrakingsverzoek wordt toegewezen, wordt de gewraakte rechter vervangen door een andere rechter. Als een wrakingsverzoek wordt afgewezen, dan zet de gewraakte rechter zelf de behandeling van de zaak voort. Het wrakingsrecht is wettelijk geregeld in het procesrecht van alle drie de rechtsgebieden waarop de Hoge Raad zaken behandelt.

In zaken waarin procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht is, dient het wrakingsverzoek afkomstig te zijn van de advocaat. In andere zaken kan een partij of belanghebbende zelf het verzoek doen.

Op 23 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1939) verklaarde de Hoge Raad een verzoek tot wraking van een lid van de strafkamer door een verzoeker zelf niet-ontvankelijk. In cassatie geldt in strafzaken dat een verdachte dient te zijn vertegenwoordigd door een advocaat, en de wet maakt voor het doen van een wrakingsverzoek geen uitzondering op deze verplichte procesvertegenwoordiging.

Een wrakingsverzoek kan slechts betrekking hebben op de rechters die de zaak behandelen. Op 1 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:492) verklaarde de Hoge Raad een verzoek tot wraking van de rolraadsheer, die alleen de uitspraak doet en de zaak niet inhoudelijk behandelt, niet-ontvankelijk.

Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij of zij jegens degene die om wraking verzoekt een vooringenomenheid koestert, of dat bij de verzoeker de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.[1]

Het wrakingsverzoek dat leidde tot de uitspraak van 1 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:492) had niet alleen betrekking op de rolraadsheer, maar ook op de leden van de belastingkamer die de zaak behandelden. De Hoge Raad wees het verzoek tot wraking van die leden af, omdat de motivering van het wrakingsverzoek geen omstandigheden vermeldde die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor vooringenomenheid, of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Het wrakingsverzoek vermeldde onder meer dat de gewraakte leden van de belastingkamer uitsluitend zijn afgegaan op de naam van de belanghebbende, maar noemde geen omstandigheden waaruit dit kon blijken.

Het Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden geeft aanvullende regels voor de behandeling van een verzoek om wraking van één van de leden van de Hoge Raad. Op grond van onder meer dit protocol kan de vierde kamer ook zonder een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen, bijvoorbeeld als het verzoek niet is gemotiveerd. Dit was het geval in de uitspraak van 11 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:213), waarin het wrakingsverzoek slechts verwees naar het feit dat de beslissende rechters in een eerdere procedure bij de Hoge Raad in voor verzoeker ongunstige zin hadden beslist. Hiermee legde verzoeker niet uit waarom de rechterlijke onpartijdigheid in de desbetreffende zaak schade zou kunnen lijden. Het verzoek voldeed niet aan de motiveringseis.

Bij herhaalde wrakingen of een andere vorm van misbruik van de bevoegdheid tot wraking, kan de Hoge Raad bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan moet in de beslissing melding worden gemaakt. Dit was het geval in de uitspraak 9 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1847), waarin de verzoekster in één belastingzaak tweemaal een wrakingsverzoek had ingediend.

[1] HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.2.1.