Cassatie in het belang der wet

Een van de bijzondere taken van de procureur-generaal is het vorderen van cassatie in het belang der wet. Dit  is een instrument om een beslissing van de Hoge Raad te krijgen over een rechtsvraag die in het belang van rechtseenheid of rechtsontwikkeling moet worden beantwoord en die niet of niet tijdig via een gewoon cassatieberoep aan de Hoge Raad kan worden voorgelegd.

Verzoeken

In 2022 zijn 38 verzoeken om cassatie in het belang der wet in te stellen binnengekomen bij de procureur-generaal. Dit zijn er zes minder dan het jaar hiervoor.

In de verslagperiode zijn 35 afwijzingsbrieven verzonden op verzoeken tot het instellen van cassatie in het belang der wet. Dit zijn er zeven meer dan een jaar eerder. De meest voorkomende reden voor het afwijzen van een verzoek was dat er geen sprake was van een rechtsvraag die met het oog op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling opheldering behoefde, bijvoorbeeld omdat onvoldoende was gebleken van verdeeldheid in de rechtspraak over de beantwoording van de rechtsvraag.

In 2022 zijn twaalf vorderingen tot cassatie in het belang der wet ingediend (waarvan twee in samenhangende zaken). Dat zijn er vijf meer dan vorig jaar. Het betroffen drie fiscaalrechtelijke, vier strafrechtelijke en vijf civielrechtelijke zaken.

Beëdiging raadsheren

In een tweetal vorderingen werd aandacht gevraagd voor de beëdiging van een aantal raadsheren en raadsheren-plaatsvervanger in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarbij gebruik was gemaakt van een formulier dat is bestemd voor een rijksambtenaar in plaats van het formulier dat is bedoeld voor beëdiging van een rechterlijk ambtenaar. De procureur-generaal besloot om vorderingen tot cassatie in het belang der wet in te dienen in een strafzaak en een belastingzaak om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de mogelijke gevolgen voor zaken die door deze raadsheren waren behandeld. De Hoge Raad deed binnen zes weken uitspraak en oordeelde dat het gebruik van de onjuiste tekst bij de beëdigingen niet leidt tot vernietiging van de uitspraken in de zaken die deze raadsheren (mee) hebben behandeld en beslist.

(Zie voor de vorderingen ECLI:NL:PHR:2022:819 en 820 en voor de uitspraken van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:1438 en 1509.)

Procesafspraken

Een voor de strafrechtspraktijk belangrijke kwestie waarin dit jaar een vordering tot cassatie in het belang der wet is ingediend, betrof het maken van procesafspraken in strafzaken. Voor het maken van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging van de verdachte bestaat geen specifieke wettelijke regeling. Daarom was het onduidelijk of en, zo ja, onder welke voorwaarden het maken van procesafspraken toelaatbaar is. Om hierover op korte termijn duidelijkheid te krijgen diende de procureur-generaal een vordering tot cassatie in het belang der wet in. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van een specifieke wettelijke regeling nog niet betekent dat procesafspraken ontoelaatbaar zijn. De Hoge Raad formuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen, onder meer om te waarborgen dat het recht op een eerlijk proces niet wordt geschaad en niet tekort wordt gedaan aan de zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechter voor de uitkomst van de strafzaak.

(Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:566 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:1252.)

E-herkenning

In de belastingpraktijk was discussie ontstaan over de verplichting om met eHerkenning aangifte voor loonheffingen te doen. In de vordering tot cassatie in het belang der wet die werd ingediend werden de vragen aan de orde gesteld of er een wettelijke grondslag is voor die verplichting en of het toelaatbaar is dat kosten moeten worden gemaakt om aan deze verplichting te voldoen. De Hoge Raad beantwoordt deze vragen bevestigend.

(Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:553 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:1787.)

Informatieverstrekking aan derden

Een voor de rechtspraktijk belangrijke kwestie die speelt in het civiele recht betreft de vraag of gerechtelijke instanties in verband met de openbaarheid van rechtspraak (wettelijk) gehouden zijn om informatie over lopende civiele procedures te verstrekken aan derden. De vraag werd onder de aandacht gebracht van de Commissie cassatie in het belang der wet, die de procureur-generaal adviseerde om een vordering in te dienen. Volgens de advocaat-generaal die de vordering indiende moet de vraag bevestigend worden beantwoord. In haar vordering doet zij een aantal aanbevelingen.

(Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:533. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.)

Uitsluiting van partneralimentatie

Een andere civiele zaak waarin een vordering is ingediend betreft de vraag of aanstaande echtgenoten het recht op partneralimentatie voorafgaand aan het huwelijk bij huwelijkse voorwaarden kunnen uitsluiten gelet op het bepaalde in art. 1:158 en 1:400 lid 2 BW. Over deze vraag bestond discussie in de literatuur. De advocaat-generaal die de vordering indiende beantwoordde de vraag bevestigend. De Hoge Raad beantwoordde de vraag – in lijn met eerdere rechtspraak van de Hoge Raad uit 1980 en 1996 – ontkennend en overwoog dat het invoeren van de mogelijkheid voorafgaand aan het huwelijk afstand te doen van het recht op partneralimentatie – indien wenselijk geacht – op de weg van de wetgever zou liggen.

(Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:457 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:1724.)

De overige zaken waarin vorderingen zijn ingediend, betroffen:

Strafrecht

-De vraag of een machtiging als bedoeld in art. 2:3 Wet forensische zorg is aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel als bedoeld in art. 67a lid 3 Sv. (Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:302 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:983.)

- De vraag of naast de zittingsrechter in hoger beroep ook de raadkamer van het hof bevoegd is te beslissen op een verzoek tot opheffing of schorsing van een in eerste aanleg gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een (voorwaardelijke) sanctie. (Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:635 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2022:1319.)

Civiel recht

- De vraag of een patiënt recht heeft op inzage in de bevindingen van een arts die in opdracht van (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) het ziekenhuis – op basis van het medisch dossier maar zonder de patiënt in kwestie te zien – heeft beoordeeld of de behandeling van de desbetreffende patiënt volgens de regelen der kunst heeft plaatsgevonden. (Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:762. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.)

- De vraag of toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds kan worden beëindigd en/of de schone lei reeds kan worden ontnomen indien het (trachten te) benadelen van schuldeisers bekend wordt na het vonnis als bedoeld in art. 354 Fw maar voorafgaand aan het formele einde van de schuldsaneringsregeling. (Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:977. De Hoge Raad heeft in 2023 uitspraak gedaan. ECLI:NL:HR:2023:455.)

- De vraag of een vordering tot verwijdering van persoonsgegevens kan worden toegewezen door de burgerlijke rechter in kort geding nadat de termijn als bedoeld in artikel 35 lid 2 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming is verstreken. (Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:1154. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.)

Fiscaal recht

- De vraag of de dwangsomregeling bij het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag ook van toepassing is bij een verzoek om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen. (Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2022:690. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.)