Een ieder die een klacht heeft over de manier waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie ten opzichte van hem of haar heeft gedragen kan een klacht indienen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Zo’n klacht moet gaan over het gedrag van een rechter; klagen over een rechterlijke beslissing is uitdrukkelijk uitgesloten. Informatie over de klachtregeling is te vinden op de website van de Hoge Raad  Klachtbehandeling volgens de Wet op de Rechterlijke Organisatie - Hoge Raad.

De instroom van klachten blijft in vergelijking met de jaren voor 2021 hoog. Niet alleen zijn er meer klagers, ook klagen individuele klagers vaak over meerdere rechters en procedures.

In 2022 zijn 108 klachten bij de procureur-generaal ingediend. Ter vergelijking: in 2021 waren 106 klachten ingediend. De 108 klachten zijn op zeven na alle in 2022 afgehandeld. Drie van deze klachten zijn begin 2023 afgehandeld. Daarnaast zijn in 2022 nog 20 klachten uit 2021 afgehandeld

Categorieën klachten

Net als in de afgelopen jaren had in 2022 een groot deel van de behandelde klachten betrekking op een rechterlijke beslissing. In de verslagperiode werd in 68 van de afgehandelde klachtzaken (onder meer) aangevoerd dat de klager het niet eens was met een rechterlijke beslissing.

Rechterlijke beslissingen hebben soms betrekking op de orde van een zitting. Zo was er een zaak  waar de advocaat tijdens de zitting in de beginfase van de coronapandemie een hoestbui kreeg. De advocaat gaf aan dat de hoestbui niet in verband stond met een coronabesmetting. De rechter verzocht de advocaat toch om in verband met het hoesten achter in de zaal plaats te nemen. De advocaat wilde dat niet. Hij meende dat hij dan zijn cliënt niet adequaat kon bijstaan. De rechter besloot dat de advocaat vanuit een andere zittingszaal via een telefoonverbinding aan de behandeling zou deelnemen, terwijl de cliënt in de zittingszaal bleef. De procureur-generaal kwam – evenals het bestuur van de rechtbank -  tot het oordeel dat de klachten gericht waren tegen beslissingen van de rechter, die de orde van de zitting betreffen. De procureur-generaal merkte daarbij wel op dat het invoelbaar is dat klager de gang van zaken op die zitting als onaangenaam heeft ervaren.

In een andere zaak is geklaagd over het ontbreken van een beslissing in een strafzaak op een namens twee benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding. Aan de procureur-generaal is tevens verzocht om te beslissen op de ingediende vorderingen. De procureur-generaal kwam tot het oordeel dat werd geklaagd over het (ontbreken van) een rechterlijke beslissing. Het betrof immers een klacht over de beslissing van de rechtbank zoals neergelegd in het vonnis. Ten aanzien van het verzoek tot het alsnog nemen van een beslissing heeft de procureur-generaal geoordeeld dat hij geen taken of bevoegdheden heeft op grond waarvan hij zou kunnen ingrijpen of de uitkomst daarvan zou kunnen herzien of wijzigen. De procureur-generaal heeft wel opgemerkt dat het ontbreken van een beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen ongelukkig is en de procureur-generaal begrijpt dat daarover onvrede bestaat.

Een klachtzaak had betrekking op het niet betrekken van alle door de klager aangedragen, door de klager relevant geachte informatie bij de totstandkoming van de beslissing. De procureur-generaal heeft ook in dit verband geoordeeld dat de klacht betrekking heeft op de totstandkoming van een rechterlijke beslissing.

Een andere klacht had betrekking op het verloop van een digitale mondelinge behandeling van een zaak. De klager – die optrad als gemachtigde in die zaak – heeft op eigen titel een klacht ingediend over de wijze van bejegening door de rechter in kwestie. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat het ging om een zaak van gering belang en dat op die manier de rechtspraak aardig aan het werk wordt gehouden. Naar aanleiding van die opmerking heeft de gemachtigde een wrakingsverzoek ingediend, welk verzoek is afgewezen door de wrakingskamer. De procureur-generaal kwam tot het oordeel – net zoals het bestuur van het gerechtshof – dat de bejegeningsklachten gelijkluidend zijn aan de gronden van het wrakingsverzoek, waarop de rechter een beslissing heeft genomen. Om deze reden heeft de procureur-generaal geoordeeld dat de klacht betrekking heeft op een rechterlijke beslissing. De klacht over het gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid is niet in behandeling genomen, omdat de wet voor dergelijke klachten de (aparte) voorziening van wraking kent. Ingevolge het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, onder f, Wet RO is de procureur-generaal in dergelijke gevallen niet verplicht aan het verzoek te voldoen. Ten overvloede heeft de procureur-generaal opgemerkt dat ook de mogelijkheid bestaat om in hoger beroep of in beroep in cassatie aan te voeren dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven wegens de schending van het fundamentele recht op behandeling van de zaak door een onpartijdige rechter.

Een andere categorie klachten betreft klachten over de wijze waarop een rechter zich heeft gedragen jegens de klager. Daarbij gaat het om de vraag of de grenzen van hetgeen behoorlijk is zijn overschreden. In een zaak had een klager bij het bestuur van het hof geklaagd over het gedrag en de houding van de raadsheer jegens hem. De klager stelde dat de raadsheer hem had uitgelachen toen klager aangaf de raadsheer te zullen wraken. In de beleving van de raadsheer was hiervan geen sprake. Het gerechtsbestuur achtte onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om de stelling dat de raadsheer klager onprofessioneel zou hebben bejegend nader te onderzoeken. De procureur-generaal zag in het licht van de omstandigheden van het geval evenmin aanknopingspunten voor verder onderzoek.

In een andere zaak had klager bij het gerechtsbestuur geklaagd dat een raadsheer onvriendelijk was geweest en dwang had uitgeoefend om in een zaak te schikken. Het gerechtsbestuur had de raadsheer om een reactie gevraagd. De raadsheer vond niet dat zij onvriendelijk was geweest en gaf aan dat zij met alle voorbehouden van dien en met instemming van de advocaten een voorlopig oordeel had gegeven. Het gerechtsbestuur schreef dat het gebruikelijk is dat een voorlopig oordeel wordt gegeven en dat daarbij soms uitspraken worden gedaan die voor de ene partij gunstiger uitvallen dan voor de andere partij. Dat door het voorlopig oordeel onredelijke druk was uitgegaan om een schikking te treffen was het gerechtsbestuur niet gebleken. Bij deze stand van zaken zag het gerechtsbestuur onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat klager onheus was bejegend. In het licht van de omstandigheden van het geval oordeelde de procureur-generaal dat er geen aanknopingspunten waren voor verder onderzoek door hem naar de klacht.

Een ander verzoekschrift had betrekking op een klacht van een procespartij in een procedure, die de wijze waarop de rechter na afloop van de zitting heeft gevraagd een mondkapje op te zetten heeft ervaren als onnodig grievend. In het verzoekschrift is betoogd dat destijds slechts een dringend advies gold voor het dragen van een mondkapje en geen verplichting. Een belemmerende omstandigheid was dat elf maanden na de zitting is geklaagd bij het gerechtsbestuur, waardoor – na navraag – bleek dat de betrokken rechter geen concrete herinneringen meer had over de wijze waarop deze de klager zou hebben gevraagd een mondkapje op te doen. De procureur-generaal heeft geoordeeld dat het niet in de rede ligt dat een eventueel nader onderzoek door de procureur-generaal tot een ander uitkomst leidt. Uit de brief van de klager aan het gerechtsbestuur kan worden afgeleid dat de klager de rechter heeft gewezen op het advieskarakter van de destijds geldende COVID 19-maatregelen, dat klager daarbij bijval heeft gekregen van de officier van justitie en dat de rechter de aansporing niet heeft herhaald. In de klachtafhandeling had het gerechtsbestuur tot uitdrukking gebracht dat de enkele omstandigheid dat de rechter de klager heeft gewezen op het dragen van een mondkapje – overeenkomstig de toen geldende maatregelen voor de rechtspraak – niet leidt tot de gevolgtrekking dat sprake is van onbehoorlijk gedrag. De procureur-generaal oordeelde dat de klacht behoorlijk is behandeld en afgedaan door het gerechtsbestuur en er geen aanleiding is voor een nieuw onderzoek daarnaar.

In een andere zaak is geklaagd over het verloop van een digitale zitting, waar de rechter de klager heeft onderbroken en de klager door de rechter uit de digitale zittingsomgeving is gezet. De (plaatsvervangend) procureur-generaal heeft – net zoals het gerechtsbestuur – geoordeeld dat het ontnemen van het woord een rechterlijke beslissing betreft van procesrechtelijke aard. Het tweede klachtonderdeel ontbeerde naar het oordeel van de (plaatsvervangend) procureur-generaal feitelijke grondslag. De rechter heeft na navraag aan het gerechtsbestuur aangegeven dat hij zich niet herkent in het geschetste beeld. Volgens de rechter bleef de klager doorpraten, ook nadat de rechter bij herhaling had aangegeven zich voldoende ingelicht te achten. Op een bepaald moment heeft rechter aangegeven dat hij het geluid zou dempen, indien de klager zou blijven doorpraten. Aangezien klager bleef doorpraten, heeft de rechter gepoogd het geluid te dempen en daarbij per abuis de klager uit de zittingsomgeving verwijderd. De rechter heeft vervolgens geprobeerd de klager opnieuw in de digitale zittingsomgeving te krijgen door de advocaat te verzoeken de klager te bellen. Dat is niet gelukt. In ieder geval heeft de rechter benadrukt dat hij niet heeft geweigerd de klager wederom toe te laten tot de digitale zittingsomgeving. De (plaatsvervangend) procureur-generaal heeft geoordeeld dat dit klachtonderdeel behoorlijk is behandeld en afgedaan en de beoordeling niet onjuist is. Om deze reden heeft de (plaatsvervangend) procureur-generaal geoordeeld geen aanleiding te zien daarnaar nader onderzoek te verrichten.

Een klager moet ook voldoende belang hebben bij een klacht.  Een klager klaagde over een in een dagblad gepubliceerd (ingezonden) opiniestuk van een rechter. De klager meende dat de rechter hiermee de geloofwaardigheid in haar als kinderrechter en in de rechtspraak zou hebben geschaad en dat zij afbreuk zou hebben gedaan aan de rechterlijke onpartijdigheid van alle kinderrechters en aan de waardigheid van het rechterlijk ambt. De (plaatsvervangend) procureur-generaal kon uit hetgeen klager schreef niet afleiden dat bij de publicatie sprake was van een verband tussen de gedraging van de rechter en klager en dat klager voldoende belang zou hebben bij een klacht over de publicatie. De (plaatsvervangend) procureur-generaal zag ook onvoldoende aanleiding om ambtshalve een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een onderzoek als bedoeld in artikel 13c Wet RO. Hij wees erop dat het een rechter vrij staat om buiten de rechtszaal zijn of haar mening te uiten over maatschappelijke verschijnselen, al is deze vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt (zie HR ECLI:NL:HR:2014:510). Het gaat hier om een op persoonlijke titel geschreven opiniestuk. De rechter geeft aan waarom zij het stuk heeft geschreven. Het stuk moet worden beschouwd als een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De rechter gaat met name in op de wettelijke gronden voor een uithuisplaatsing en er wordt niet ingegaan op individuele gevallen. Het gaat onmiskenbaar om een mening. Dat enkele feit is in zijn algemeenheid onvoldoende om redelijkerwijs te twijfelen aan een eerlijke en onpartijdige behandeling van een zaak.

Vorderingen

In de verslagperiode gaf geen van de klachten aanleiding tot het indienen van een vordering bij de Hoge Raad tot het doen van nader onderzoek naar de gedraging van een rechter.