Cassatie in het belang der wet
Een van de bijzondere taken van de procureur-generaal is het vorderen van cassatie in het belang der wet. Dit buitengewone rechtsmiddel is een instrument om een beslissing van de Hoge Raad te krijgen over een rechtsvraag die in het belang van rechtseenheid of rechtsontwikkeling moet worden beantwoord en die niet of niet tijdig via een gewoon cassatieberoep aan de Hoge Raad kan worden voorgelegd.
Meer informatie over cassatie in het belang der wet en overzichten van de ingediende en te verwachten vorderingen zijn te vinden op de website van de Hoge Raad.
Verzoeken
In 2024 zijn 38 verzoeken om cassatie in het belang der wet in te stellen binnengekomen bij de procureur-generaal. Dit zijn er acht meer dan het jaar hiervoor.
In de verslagperiode zijn achttien afwijzingsbrieven verzonden op verzoeken tot het instellen van cassatie in het belang der wet. Dit zijn er acht minder dan een jaar eerder. De meest voorkomende reden voor het afwijzen van een verzoek was dat er geen sprake was van een rechtsvraag die met het oog op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling opheldering behoefde, bijvoorbeeld omdat onvoldoende was gebleken van verdeeldheid in de rechtspraak over de beantwoording van de rechtsvraag.
Vorderingen en uitspraken
In 2024 zijn twaalf vorderingen tot cassatie in het belang der wet ingediend. Dat zijn er zeven meer dan vorig jaar. Het betroffen zes civielrechtelijke zaken, vijf strafzaken en één fiscale zaak.
WHOA-akkoord
Een zaak waarin een vordering tot cassatie in het belang der wet werd ingediend betrof de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De WHOA is op 1 januari 2021 in werking getreden. Deze wet biedt levensvatbare bedrijven die in financiële moeilijkheden verkeren de mogelijkheid om door een akkoord hun schulden te herstructureren. Een WHOA-akkoord heeft als doel de schuldeisers ertoe te bewegen afstand te doen van een deel van hun rechten. Een akkoord komt alleen tot stand als voldoende schuldeisers vóór het akkoord stemmen. De rechtbank moet het akkoord bovendien goedkeuren. Dit goedkeuringsvereiste geldt onder meer om degenen die tegen het akkoord hebben gestemd, te beschermen tegen oneerlijke en onwettige afspraken. Als de rechtbank het akkoord goedkeurt (‘homologeert’), zijn ook de schuldeisers die tegen hebben gestemd daaraan gebonden. Van de WHOA wordt veel gebruikgemaakt, onder meer door grote ondernemingen. De belangen, zowel van de onderneming als van de schuldeisers, zijn vaak groot.
De vordering was gericht tegen een vonnis waarbij de rechtbank het WHOA-akkoord heeft goedgekeurd dat IHC Merwede Holding B.V. (IHC) aan een deel van haar schuldeisers heeft aangeboden. Volgens het akkoord werden de financiers verplicht om in de toekomst op grond van de bestaande financieringsovereenkomst nieuwe financiering te blijven verstrekken. De financieringsovereenkomst was bij het akkoord echter op een aantal belangrijke punten gewijzigd, zodat de uitgangspunten en voorwaarden waaronder de nieuwe financiering verleend moet worden waren gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat het opleggen van deze verplichting – dus de verplichting om nieuwe financiering op gewijzigde voorwaarden te verstrekken – op grond van de WHOA mogelijk is. Naar aanleiding van het vonnis in deze zaak was in de vakliteratuur de vraag gerezen of door een WHOA-akkoord de voorwaarden van bestaande verplichtingen kunnen worden gewijzigd, omdat de tekst van de wet alleen de mogelijkheid noemt van het gedwongen wijzigen van de rechten van schuldeisers. Gelet op het belang van deze vraag en het feit dat partijen zelf volgens de wet niet de mogelijkheid hebben om hoger beroep of cassatieberoep in te stellen tegen de goedkeuring van een WHOA-akkoord door de rechtbank, besloot de procureur-generaal cassatie in het belang der wet in te stellen. Hij heeft er daarbij voor gekozen om belanghebbenden en geïnteresseerden de mogelijkheid te geven om zich uit te laten over genoemde vraag, opdat de vordering op zo volledig mogelijke informatie berustte. Van deze mogelijkheid is door verschillende organisaties en personen gebruikgemaakt. De reacties zijn openbaar gemaakt en zijn te vinden op de website van de Hoge Raad. In navolging van de advocaat-generaal die namens de procureur-generaal de vordering indiende, oordeelde de Hoge Raad dat het niet mogelijk is om bij een WHOA-akkoord financiers te dwingen eerder toegezegde financiering te verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. Een WHOA-akkoord kan wel de rechten van schuldeisers beperken, maar niet hun verplichtingen wijzigen.
Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:346 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:1533.
Term 'veroordeeld wegens misdrijf' als bedoeld in Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers van het land Curaçao
Een andere zaak waarin een vordering tot cassatie in het belang der wet werd ingediend betrof een civiele zaak tegen het land Curaçao waarin een voormalig kandidaat-minister een verklaring voor recht had gevorderd dat hij niet was ‘veroordeeld wegens misdrijf’ als bedoeld in artikel 7 lid 1, onder a, van de Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers om alsnog in aanmerking te komen voor een ministerspost. Hij had eerder zijn kandidatuur teruggetrokken nadat was gebleken dat hij in het verleden is veroordeeld voor een misdrijf zonder dat er een straf of maatregel was opgelegd (een zogenoemd rechterlijk pardon). Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Hof) oordeelde dat hij niet was ‘veroordeeld wegens misdrijf’ als bedoeld in de genoemde bepaling. De procureur-generaal diende een vordering tot cassatie in het belang der wet in. Hij behandelde in zijn vordering onder meer de totstandkomingsgeschiedenis van het rechterlijk pardon en kwam tot de slotsom dat het rechterlijk pardon aangemerkt dient te worden als een veroordeling. De Hoge Raad is het daarmee eens.
Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:354 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:917.
Wraking vanwege deelname aan professionele werkgroep
Naar aanleiding van een aanbeveling van de Commissie cassatie in het belang der wet werd in de verslagperiode een vordering tot cassatie in het belang der wet ingediend tegen een beslissing van de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.
Als één van de partijen in een rechtszaak de indruk heeft dat de rechter partijdig ofwel vooringenomen is, kan hij verzoeken om de rechter te laten vervangen door een andere rechter. Dit heet een wrakingsverzoek. Een wrakingsverzoek wordt behandeld door een wrakingskamer. In de zaak waar het hier om ging had een vrouw een tuchtklacht ingediend tegen een radioloog. Vervolgens diende zij een wrakingsverzoek in omdat een lid van het Centraal Tuchtcollege dat de tuchtklacht moest behandelen een bekende was van de door haar aangeklaagde radioloog. Beiden waren lid van de werkgroep Tuchtrecht. Zij zagen elkaar ten minste één keer per jaar bij de jaarlijkse bijeenkomst van deze werkgroep. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking toe. Volgens de wrakingskamer was de deelname van de twee beroepsgenoten in dezelfde werkgroep met een relatief kleine omvang van tien leden waarin tuchtrechtelijke uitspraken werden besproken, een objectief gegeven dat bij de vrouw de vrees heeft kunnen doen ontstaan dat er tussen beide leden onvoldoende distantie was om het professioneel handelen van de radioloog zonder vooringenomenheid te kunnen beoordelen. De advocaat-generaal die namens de procureur-generaal de vordering tot cassatie in het belang der wet indiende, wees er in zijn vordering op dat het vaste rechtspraak is van het Europees Hof voor de Rechten voor de Mens en van de Hoge Raad dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat hij een vooringenomenheid koestert die bij de verzoeker tot wraking een objectieve vrees oplevert. Gezien dat uitgangspunt is volgens de advocaat-generaal de enkele deelname aan een professionele werkgroep, ook als deze beperkt van omvang is, door zowel een lid van een tuchtcollege als de beklaagde, op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat zich omstandigheden voordoen waardoor de schijn gewekt kan worden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege heeft dit volgens de advocaat-generaal miskend. Aanvullende omstandigheden die wél een objectief aanknopingspunt kunnen vormen voor die vrees zijn door de wrakingskamer niet vastgesteld.
De Hoge Raad heeft begin 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Hoge Raad oordeelt dat het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg het wrakingsverzoek kon toewijzen. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg moest beoordelen of de feiten die verzoekster had gesteld, haar vrees voor vooringenomenheid objectief rechtvaardigden. Een oordeel daarover hangt af van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad stelt vast dat de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege bij de beoordeling van het wrakingsverzoek de juiste maatstaf heeft gebruikt. Bij het oordeel of in een concreet geval aan deze maatstaf is voldaan, komt het Centraal Tuchtcollege als wrakingsrechter ruime beoordelingsvrijheid toe. In deze zaak berust het verzoek tot wraking erop dat het lid-beroepsgenoot samen met de aangeklaagde radioloog, die dus procespartij is, deel uitmaakt van een kleine werkgroep waarin tuchtrechtelijke uitspraken worden besproken. Niet gezegd kan worden dat een wrakingsverzoek nooit kan worden toegewezen als het uitsluitend op die grond berust. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geeft daarom volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Hieruit volgt dat de wrakingsbeslissing in stand kan blijven.
Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:858 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2025:87.
De overige zaken waarin in 2024 vorderingen werden ingediend betroffen:
Civiel recht
- De vraag of de Gecertificeerde Instelling in een procedure tussen ouders over gezag en/of omgang belanghebbende is. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:434 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:1079.
- De vraag of de enkelvoudig rechtsprekende kantonrechter in civiele procedures een kantonzaak kan verwijzen naar een meervoudige kamer van kantonrechters. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:644 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:1724.
- De vraag of de kantonrechter dan wel de gewone civiele kamer van de rechtbank bevoegd is om te oordelen over aanspraken die zijn gegrond op art. 4:29 en 4:30 BW over zogenoemde verzorgingsvruchtgebruiken. De rechtsvraag is door de Commissie cassatie in het belang der wet onder de aandacht van de procureur-generaal gebracht. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:1129. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.
Strafrecht
- De vraag in welke gevallen en onder welke voorwaarden de kosten die een belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar of van het administratief beroep tegen een sanctie als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de vraag welke consequenties de overschrijding van de redelijke termijn van berechting moet hebben op de vergoeding van de proceskosten komt aan de orde. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:376 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:1012.
- De vraag of tegen een afwijzende beslissing van de rechtbank op een verzoek tot schorsing van de uitleveringsdetentie hoger beroep openstaat. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:825 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:1735.
- De vraag wanneer redelijkerwijs is aan te nemen dat het bepalen en verwerken van een DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van misdrijven (art. 2, eerste lid, sub b Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden). Daarbij is ook de vraag aan de orde of de aard van het misdrijf uit de wettelijke rubricering dient te worden afgeleid, uit de omstandigheden van het geval, of uit beide. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:763 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:1694.
- Diverse rechtsvragen betreffende de problematiek van de dadelijk uitvoerbaar verklaarde terbeschikkingstelling met voorwaarden. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:656 en voor de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2024:1729.
- De vraag of een beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis als bedoeld in art. 6:3:3 Sv moet zijn ondertekend en gedagtekend. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:1388. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.
Fiscaal recht
- De vraag of goed koopmansgebruik winstneming toestaat door opwaardering van activa met het oog op voorkoming van verliesverdamping en de vraag of voldoende procesbelang bestaat bij bezwaar en beroep tegen de weigering van die winstneming als de aanslag over het desbetreffende jaar er niet lager van wordt en – anders dan in ECLI:NL:HR:2024:265 – een verliesverrekeningsbeschikking als rechtsingang ontbreekt. Zie voor de vordering ECLI:NL:PHR:2024:777. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.
- Voorwoord
- De Hoge Raad in de samenleving
-
Een zaak van begin tot eind
-
De Hoge Raad
- Contacten met de wetgever
-
Het parket bij de Hoge Raad
- Cassatie in het belang der wet
- Herziening
- Schorsing en ontslag van rechters en disciplinaire maatregelen
- Strafrechtelijke vervolging van bewindspersonen of Kamerleden
- Toezicht op het Openbaar Ministerie
- Toezicht verwerking persoonsgegevens gerechten en parket bij de Hoge Raad
- Externe klachtzaken
- Interne klachtzaken
- Aanwijzen gerecht
- Betekening van exploten
- Overige correspondentie
- Samenstelling parket 31-12-2024
-
Bedrijfsvoering
-
Annual report
- The Supreme Court and society
- The Supreme Court
- The Civil Division
- The Criminal Division
- The Tax Division
- Law of the European Union
- The Fourth Division
- Complaints and other correspondence
- Contacts with the legislator
- The Procurator General’s Office at the Supreme Court
- Cassation in the interest of the law
- Review
- Supervision of the Public Prosecution Service (OM)
- External complaint cases
- Other correspondence