Externe klachtzaken
Iedereen die een klacht heeft over de manier waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie ten opzichte van hem of haar heeft gedragen kan een klacht indienen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Zo’n klacht moet gaan over het gedrag van een rechter; klagen over een rechterlijke beslissing is uitdrukkelijk uitgesloten. Informatie over de klachtregeling is te vinden op de website van de Hoge Raad.
De instroom van klachten neemt toe. In 2024 zijn 136 klachten bij de procureur-generaal ingediend. Ter vergelijking: in 2023 waren 121 klachten ingediend, in 2022 108 en in 2021 106.
De 136 klachten zijn, op zestien na, alle in 2024 afgehandeld. Elf van deze klachten zijn begin 2025 afgehandeld. Daarnaast zijn in 2024 nog negen klachten uit 2023 afgehandeld.
Categorieën klachten
Klachten met betrekking tot een rechterlijke beslissing
Net als in de afgelopen jaren, had in 2024 een groot deel van de behandelde klachten betrekking op een rechterlijke beslissing. In de verslagperiode werd in 73 van de afgehandelde klachtzaken (onder meer) aangevoerd dat de klager het niet eens was met een rechterlijke beslissing.
Het begrip “rechterlijke beslissing” ziet niet enkel op de eindbeslissing in een zaak. Ook over andersoortige beslissingen van een rechter kan in de klachtprocedure niet worden geklaagd. Dat geldt ook voor klachten over leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. Zo was er een klacht die inhield dat de Kamer voor gerechtsdeurwaarders het verzetschrift van de klaagster niet in behandeling wilde nemen en dat haar was medegedeeld dat zij in hoger beroep kon gaan bij het hof. De plaatsvervangend procureur-generaal schrijft dat de klacht betrekking heeft op een procedurele beslissing. Dit betekent dat de klacht gericht was tegen een rechterlijke beslissing. De (plaatsvervangend) procureur-generaal kan die klacht daarom niet in behandeling nemen.
Een andere klacht had betrekking op een overweging in een beslissing van de voorzieningenrechter, die inhield dat voor een proceskostenveroordeling op dat moment onvoldoende aanleiding bestond. Een procespartij klaagde, onder verwijzing naar deze overweging, dat hij zich door de rechter gedemoniseerd voelde en feitelijk publiekelijk te schande werd gezet. De procureur-generaal merkt op dat de klacht ziet op de inhoud van een rechterlijke beslissing. Dergelijke klachten zijn uitgesloten van de wettelijke klachtregeling.
Hetzelfde lot trof een klacht die inhield dat de rechter een wrakingsverzoek van de klager had afgedaan door een andere, eerdere beslissing op een wrakingsverzoek te kopiëren, op de zaakgegevens en een paar zinnen na. De plaatsvervangend procureur-generaal merkt op dat de klacht ziet op de wijze waarop een rechterlijke beslissing is vormgegeven. Daarmee gaat de klacht over een rechterlijke beslissing, waarover niet bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad kan worden geklaagd. De rechter die (in dit geval) een wrakingsverzoek dient te beoordelen is vrij in de wijze waarop deze beslissing schriftelijk wordt weergegeven. De plaatsvervangend procureur-generaal merkt in algemene zin op dat het mogelijk is om bepaalde soorten beslissingen volgens een bepaald stramien op te bouwen, zoals een stramien waarbij eerst het juridisch kader wordt geschetst en vervolgens wordt ingegaan op de bijzonderheden van het te beoordelen geval.
In een zaak werd geklaagd over uitspraken die in het kader van een gratieverzoek zouden zijn gedaan door de raadsheren die het arrest hadden gewezen waarbij de straf of maatregel is opgelegd waarvoor nu gratie is verzocht. De plaatsvervangend procureur-generaal overweegt dat deze klacht verband houdt met de wettelijk verankerde inbreng van het gerecht dat de straf of maatregel heeft opgelegd waarop het gratieverzoek betrekking heeft. Het gerecht dat de straf of maatregel heeft opgelegd, is vrij om zelfstandig de strekking van dit advies aan de minister te bepalen. Het advies moet op basis van een redelijke wetsuitleg worden gelijkgesteld met een rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 13a lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). Het gaat immers om een inhoudelijk standpunt van de rechter over een kwestie die gevolgen heeft voor de veroordeelde waarop het gratieverzoek betrekking heeft en waarover de rechter volgens de wet advies moet uitbrengen. Het klachtrecht is niet bedoeld om rechterlijke beslissingen aan de orde te stellen of deze opnieuw te laten beoordelen.
Klachten over een gedraging van een rechter
Als geen sprake is van een rechterlijke beslissing, kan wel worden geklaagd over de wijze waarop een rechter zich heeft gedragen jegens de klager. Het gaat daarbij om de vraag of de rechter zich in de aangelegenheid waarover de klacht gaat behoorlijk heeft gedragen.
Een voorbeeld betreft de volgende situatie. De klager had bij het bestuur van de rechtbank geklaagd over de rechter die een zaak van hem behandeld had. De rechter zou de klager tijdens de zitting, onder verwijzing naar de verweerder, hebben gevraagd of hij bang was dat hij een beroep had gedaan op de rechter. Het gerechtsbestuur had de klager geschreven dat er navraag was gedaan bij de desbetreffende rechter. Deze had laten weten dat zij zich niet kon herinneren dat zij aan de klager zou hebben gevraagd of hij bang was. De griffier kon zich een dergelijke vraag ook niet herinneren. Uit het proces-verbaal van de zitting bleek niet dat een dergelijke vraag was gesteld. Het gerechtsbestuur achtte de klacht ongegrond. De procureur-generaal verwijst naar het verrichte onderzoek waaruit geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen dat een dergelijke vraag zou zijn gesteld. De procureur-generaal vindt dat de klacht op een zorgvuldige manier is behandeld en hij acht de beoordeling van de klacht niet onjuist. De procureur-generaal heeft de klager bericht geen vordering in te stellen tot het doen van een onderzoek, omdat de klager daar onvoldoende belang bij heeft.
In een andere zaak werd geklaagd over een opmerking in de brief van het gerechtsbestuur in antwoord op een klacht die de klaagster had over een kantonrechter. Het ging om de laatste zin van de volgende passage in de brief van het gerechtsbestuur: “Wel kan ik u melden dat de kantonrechter bij de behandeling van dergelijke verzoeken een zorgvuldige afweging moet maken tussen de vermogensrechtelijke belangen (in het kader van het bewind) en de niet-vermogensrechtelijke belangen (in het kader van het mentorschap). Daarbij laat de voorzitter van team Kanton weten dat u, althans de familie (…), al had kunnen starten met het verlenen van de in uw ogen vereiste zorg in afwachting van een beslissing van de kantonrechter op de eventuele financiële vergoeding”. De plaatsvervangend procureur-generaal overweegt dat hij in deze passage leest dat het bestuur de klaagster in algemene zin had willen informeren over de afwegingen die een kantonrechter moet maken bij bepaalde beslissingen. De opmerking waarover wordt geklaagd, komt erop neer dat de beslissing van de kantonrechter geen voorwaarde was voor het verlenen van de vereiste zorg. De plaatsvervangend procureur-generaal merkt op zich voor te kunnen stellen dat de klaagster de wijze waarop die zin was geformuleerd als onprettig had ervaren, maar gaat ervan uit dat deze zuiver informatief was bedoeld. Hij vindt de opmerking weliswaar ongelukkig geformuleerd, maar hij merkt de toon niet aan als aanmatigend of anderszins ongepast. De plaatsvervangend procureur-generaal vindt dan ook dat het bestuur de klacht op een zorgvuldige manier heeft behandeld en dat de klaagster onvoldoende belang heeft bij een onderzoek door de Hoge Raad.
In een zaak vond de klaagster dat de rechter haar onvriendelijk had bejegend. De rechter had haar ‘kattig’ aangekeken en zich ‘vijandig’ gedragen jegens haar. Het gerechtsbestuur had de klaagster geschreven dat een rechter voldoende ruimte dient te hebben in zijn of haar formuleringen ter zitting, zodat hij of zij naar voren kan brengen wat van belang wordt geacht voor de beoordeling en afdoening van het geschil dat aan de orde is. Dat is immers een van de belangrijkste taken van een rechter en dat kan er toe leiden dat rechters kritisch doorvragen. De procureur-generaal schrijft dat voor zover de klaagster klaagde over de wijze waarop de rechter zich tegenover haar had gedragen, gold dat het bestuur onderzoek heeft gedaan. Daarbij heeft het bestuur de belangrijkste bronnen geraadpleegd. De conclusie was dat onvoldoende aannemelijk was geworden dat de rechter de klaagster onheus had bejegend. De procureur-generaal vindt dat de klacht op een zorgvuldige manier is behandeld en vindt de beoordeling van de klacht niet onjuist. De procureur-generaal kan in de algemene woorden waarmee de klaagster over het gedrag van de rechter klaagde geen aanknopingspunten vinden voor nader onderzoek. Daarom vindt de procureur-generaal dat de klaagster onvoldoende belang heeft bij een onderzoek door de Hoge Raad ten aanzien van haar klacht.
Overige klachten
In een zaak werd geklaagd over de afhandeling van een klacht van de klager door het bestuur van de rechtbank. De klager had een klacht ingediend tegen de kantonrechter omdat de kantonrechter zijn verzoek om het kort geding schriftelijk te laten plaatsvinden had afgewezen. De klager had deze afwijzing ervaren als discriminatie op grond van handicap/chronische ziekte. Het gerechtsbestuur wees erop dat de wet voorschrijft dat een kort geding mondeling dient plaats te vinden. Het gerechtsbestuur schreef daarnaast te hebben begrepen dat de klager zelf gekozen heeft om het kort geding aanhangig te maken en dat hij daarmee gebonden was aan de door de wet voorgeschreven procesgang. De klager had ook kunnen kiezen om iemand te machtigen om in zijn plaats naar de kort geding zitting te komen. Het gerechtsbestuur meende dat er geen sprake was van enige vorm van discriminatie. De plaatsvervangend procureur-generaal vindt dat het gerechtsbestuur de klacht op een zorgvuldige manier heeft behandeld en hij vindt de beoordeling van de klacht niet onjuist. Daarom is zijn conclusie dat de klager onvoldoende belang heeft bij een onderzoek door de Hoge Raad.
Vordering
In de verslagperiode heeft de procureur-generaal een vordering ingediend bij de Hoge Raad tot het doen van nader onderzoek naar de gedraging van een rechter. De vordering betrof de rechtsvraag of een klacht over het niet (tijdig) publiceren van een rechterlijke uitspraak in een fiscale zaak, waarin de verzoeker als procespartij is betrokken respectievelijk waarin de verzoeker niet als procespartij kan worden aangemerkt doch wel rechtens te respecteren belang heeft bij publicatie, binnen het bereik van de klachtregeling als bedoeld in de artikelen 13a tot en met 13g Wet RO valt (vordering van 12 juli 2024, ECLI:NL:PHR:2024:976). De procureur-generaal komt tot de conclusie dat de klacht betrekking heeft op een rechterlijke beslissing en daarom in het kader van artikel 13a RO niet inhoudelijk kan worden onderzocht. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd (ECLI:NL:HR:2024:1549).
- Voorwoord
- De Hoge Raad in de samenleving
-
Een zaak van begin tot eind
-
De Hoge Raad
- Contacten met de wetgever
-
Het parket bij de Hoge Raad
- Cassatie in het belang der wet
- Herziening
- Schorsing en ontslag van rechters en disciplinaire maatregelen
- Strafrechtelijke vervolging van bewindspersonen of Kamerleden
- Toezicht op het Openbaar Ministerie
- Toezicht verwerking persoonsgegevens gerechten en parket bij de Hoge Raad
- Externe klachtzaken
- Interne klachtzaken
- Aanwijzen gerecht
- Betekening van exploten
- Overige correspondentie
- Samenstelling parket 31-12-2024
-
Bedrijfsvoering
-
Annual report
- The Supreme Court and society
- The Supreme Court
- The Civil Division
- The Criminal Division
- The Tax Division
- Law of the European Union
- The Fourth Division
- Complaints and other correspondence
- Contacts with the legislator
- The Procurator General’s Office at the Supreme Court
- Cassation in the interest of the law
- Review
- Supervision of the Public Prosecution Service (OM)
- External complaint cases
- Other correspondence