Strafrechtelijke vervolging van bewindspersonen of Kamerleden

In een Protocol is omschreven op welke wijze wordt omgegaan met aangiften over ambtsdelicten van bewindspersonen en Kamerleden die binnenkomen bij een ministerie, het Openbaar Ministerie of bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. De procureur-generaal kan in zo’n geval de minister van Justitie en Veiligheid informeren over de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Hij doet dit na het verrichten van een oriënterend onderzoek.

Voorgenomen oriënterend onderzoek

In 2024 ontving de procureur-generaal via de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket aangiften die zijn gedaan tegen verschillende (voormalige) bewindspersonen wegens (onder meer) medeplichtigheid aan door Israël gepleegde oorlogsmisdrijven door (onder meer) het leveren van reserve-onderdelen voor F-35 gevechtsvliegtuigen aan Israël. Volgens de procureur-generaal zijn de aangiften in elk geval ten dele aan te merken als aangiften in de zin van het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het Openbaar Ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen (hierna: het Protocol). De procureur-generaal is dan ook voornemens om een oriënterend onderzoek te verrichten dat is gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Hij wacht echter eerst de uitkomst af van de cassatieprocedure in de civiele zaak waarin het gerechtshof Den Haag op 12 februari 2024 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:GHDHA:2024:191). In die zaak is op 29 november 2024 een conclusie genomen (ECLI:NL:PHR:2024:1279). De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.

Brieven

In 2024 ontving de procureur-generaal vier brieven van mensen die aangiften wensten te doen tegen bewindspersonen omdat zij het niet eens waren met politieke beslissingen of gevoerd beleid. De procureur-generaal heeft deze aangiften niet beschouwd als aangiften in de zin van art. 2 onder a van het Protocol omdat naar zijn oordeel geen sprake was van een melding die betrekking had op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert.