Hicham Mezouar, wetenschappelijk medewerker

Vrijheid

Tijdens zijn studie fiscaal recht aan de Universiteit Leiden werd het zaadje geplant. Een paar docenten hadden eerder gewerkt bij de Hoge Raad en vertelden dat dat voor hen de leukste baan was geweest in hun carrière. Dus Hicham Mezouar had weinig aansporing toen zijn oog viel op een vacature van medeweker wetenschappelijk bureau (WB’er) bij de Hoge Raad. Niet dat zijn werk bij de Belastingdienst niet beviel. ‘Het was heel inhoudelijk. Dus anders dan voor veel collega’s die meer diepgang in hun werk zochten, was dat niet een doorslaggevende reden voor een overstap naar de Hoge Raad. Het was vooral nieuwsgierigheid of wat de docenten mij destijds hadden voorgehouden klopte.’ Dat bleek het geval. ‘Je werkt op hoog niveau met mensen die erg goed zijn in hun werk en de tijd voor je nemen. Het is verantwoordelijk werk, maar als WB’er ben je niet eindverantwoordelijk, ook dat vind ik fijn op dit punt in mijn loopbaan. Ik ben niet zo van management-dingen en tijdloos overleggen. Wat me ook bevalt is de vrijheid in mijn werk en dat ik word omringd een leuke ploeg collega’s met een soortgelijke mindset.’

Hicham Mezouar

"Je werkt op hoog niveau met mensen die erg goed zijn in hun werk en de tijd voor je nemen."

Geen exacte wetenschap

Hicham begon als WB’er fiscaal bij het parket en stapte na anderhalf jaar over naar de raad. Een gangbare wissel, een WB’er maakt veelal na maximaal twee jaar de overstap van het parket naar de raad. In de kern, zegt hij, is het werk voor het parket en de raad hetzelfde. ‘Je behandelt een zaak en schrijft een concept. Het verschil is dat je bij het parket meer vrijheid hebt in je denken en de manier van schrijven. Bij de raad ben je meer gebonden aan een vast taalgebruik en manier van schrijven. Een ander verschil is dat je bij het parket meer tijd hebt voor het schrijven van een concept-conclusie, namelijk ongeveer drie weken. Bij de raad krijg je grofweg een week voor een concept-arrest. Het is dus wat dynamischer.’ Bij de raad werken twaalf fiscale WB’ers, verdeeld over afdeling A (ondernemingen) en afdeling B (particulieren). Een WB’er werkt in de regel voor een vaste raadsheer die het concept-arrest beoordeelt en ermee verdergaat. In de raadkamer wordt vervolgens over de zaak gesproken door – afhankelijk van de omvang van de zaak – een college van drie of vijf raadsheren. ‘Een concept haalt nooit ongeschonden de eindstreep. Het gebeurt best vaak dat de raadsheren een andere visie op de zaak hebben dan ik. Dat kan, recht is geen exacte wetenschap. Zolang ik mijn standpunt goed heb onderbouwd, geen domme dingen schrijf en niks over het hoofd heb gezien vind ik dat ik mijn werk goed heb gedaan.’

Dieselaccijns

‘Mijn leukste zaak? Daar moet ik even over nadenken, ik heb zoveel mooie zaken mogen doen. Maar interessant is zeker een accijnszaak, die al jaren loopt.’ Een schipper was vrijgesteld van accijns op zijn diesel. Daarvoor moet aan twee voorwaarden worden voldaan; de diesel moet rood van kleur zijn en het moet een herkenningsstof bevatten. Dat laatste was niet het geval, waardoor hij toch accijns diende te betalen. ‘Die herkenningsstof kun je niet zien met het blote oog, dus de vraag is of de schipper kon weten dat hij niet voldeed aan de vrijstellingseis. Deze vraag hebben we voorgelegd aan het Hof in Luxemburg omdat het raakt aan Europees recht. In Luxemburg wordt een dialoog gevoerd over de uitleg van het Europees recht tussen de rechters van de verschillende lidstaten en het Hof. De zaak loopt nog. We zijn er als Hoge Raad diep op ingegaan, mede omdat er meerdere zaken over deze kwestie lopen.’1

Nog een jaar of drie en zijn tijd als WB’er zit erop. ‘Het is de bedoeling dat WB’ers na een jaar of zes hun loopbaan voortzetten buiten de Hoge Raad. Ik heb nog niet echt nagedacht over wat ik hierna ga doen. Wat ik belangrijk vind is diepgang en verbreding, ik wil mij niet specialiseren in één specifiek onderwerp. Verder kijk ik wel wat er op mijn pad komt, ik laat mij graag verrassen.’

1 Op 13 maart 2025 deed het Hof van Justitie uitspraak: HvJEU 13 maart 2025, C-137/23, ECLI:EU:C:2025:179.